ECLI:NL:RBROT:2023:5149

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
83-114486-20, 83-293532-20, 83-298378-20, 83-230394-21 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opslag en verontreiniging door rechtspersoon met staalslakken in strijd met Waterwet en Wet bodembescherming

Op 10 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd beschuldigd van het opslaan van een grote hoeveelheid staalslakken zonder adequate maatregelen te treffen ter bescherming van de bodem. De rechtbank oordeelde dat de verdachte rechtspersoon, gevestigd te Oude-Tonge, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 6.2 van de Waterwet en artikel 13 van de Wet bodembescherming. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het lozen van verontreinigd water in oppervlaktewaterlichamen. De officier van justitie eiste een geldboete van € 150.000,-, waarvan € 50.000,- voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte en dat deze niet voldeed aan de zorgplicht die voortvloeit uit de wetgeving. De rechtbank legde een geldboete op van € 125.000,-, waarvan € 50.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder de vertraging in de bouw van een fabriek door externe factoren. De verdachte rechtspersoon werd schuldig bevonden aan meerdere overtredingen van milieuwetgeving, en de rechtbank benadrukte de noodzaak van naleving van de zorgplicht in het kader van de bescherming van het milieu.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 83-114486-20, 83-293532-20, 83-298378-20, 83-230394-21 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak: 10 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer, in de gevoegde zaken tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon01] ,
gevestigd te [postcode01] [vestigingsplaats01] , [vestigingsadres01] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar middellijke bestuurder, de heer [naam01] ,
raadsman mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen onder de parketnummers 83-114486-20, 83-293532-20, 83-298378-20 en 83-230394-21. Op de terechtzitting is de dagvaarding onder parketnummer 83-293532-20 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd. De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.W. Boogert heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het laste gelegde:
- in de zaak met parketnummer: 83-114486-20 (na vernietiging van de strafbeschikking);
- in de zaak met parketnummer: 83-293532-20;
- in de zaak met parketnummer: 83-298378-20 onder 1 en 2:
- in de zaak met parketnummer: 83-230394-21;
- veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 150.000,- waarvan € 50.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake was van opzet en verwijtbaarheid, omdat [verdachte rechtspersoon01] zich altijd goed gekweten heeft van de op haar rustende zorgtaak. [verdachte rechtspersoon01] heeft vooraf afspraken gemaakt met het Waterschap. In goed overleg met de DCMR en het Waterschap is een plan van aanpak voor de toepassing van staalslakken opgesteld, zodat [verdachte rechtspersoon01] mocht menen dat dit toereikend was. Verder is de toepassing van staalslakken gebruikelijk bij de aanleg van een fabriek en wegen.
Voorts heeft [verdachte rechtspersoon01] telkens vrijwillig maatregelen getroffen om afspoeling uit de staalslakken naar de bodem, het grond- en het oppervlaktewater te voorkomen en heeft zij haar terrein daarop intensief gecontroleerd.
Bovendien is er in het dossier geen bewijs voorhanden dat percolaat in de bodem terecht is gekomen. [verdachte rechtspersoon01] heeft slechts door extreme weersomstandigheden en vandalisme niet altijd kunnen voorkomen dat de beschermende folie is gescheurd en heeft daardoor niet kunnen voldoen aan de zorgplicht.
4.1.2.
Beoordeling
[verdachte rechtspersoon01] was bekend met de producteigenschappen van de gestorte staalslakken op haar bedrijfsterrein, de aan die storting verbonden risico’s als uitloging via het regenwater in de bodem, het oppervlaktewater en het voorbehoud in het plan van aanpak. Hierin was namelijk opgenomen dat [verdachte rechtspersoon01] zelf verantwoordelijk is voor het voldoen aan de toepassingsvoorwaarden en de op haar rustende zorgplicht in het kader van de Wet bodembescherming. [verdachte rechtspersoon01] wist dat de regels strikt dienden te worden nageleefd en haar is op 13 augustus 2019 door de DMCR schriftelijk bericht dat de staalslakken met folie afgedekt dienden te worden gehouden en dat een andere wijze van toepassing van de staalslakken vooraf aan de dienst diende te worden gemeld.
Uit de verschillende visuele controles in de periode juni 2019 tot begin februari 2021 door ambtenaren van het Waterschap en de DMCR is gebleken dat het folie, waarmee de staalslakken afgedekt waren, gescheurd was en dat de bodem en het oppervlaktewater verontreinigd waren, waarbij bij pH-metingen aanzienlijk verhoogde zuurgraden gemeten werden.
Tijdens de controle op 21 november 2019 is gebleken dat het afdekfolie al een week voor de aanvang van de asfalteringswerkzaamheden in opdracht van [verdachte rechtspersoon01] was verwijderd. De bestuurder [naam01] heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat het niet werkbaar was om het folie elke dag na de werkzaamheden terug te plaatsen.
Op grond van deze constateringen door de verbalisanten komt de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte rechtspersoon01] niet heeft voldaan aan de op haar rustende voortdurende zorgplicht.
Gelet op die zorgplicht diende [verdachte rechtspersoon01] telkens te blijven zorgen dat het afdekfolie voldoende sterk is en diende zij passende maatregelen te nemen om te verzekeren dat dat folie op haar plaats blijft, ook bij slecht weer als in Nederland veelvuldig voorkomt. Uit het dossier kan - anders dan is aangevoerd -ook niet volgen dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van zo uitzonderlijke weersomstandigheden dat de verdachte rechtspersoon er geen rekening mee behoefde te houden.
Bovendien heeft de verdachte opzettelijk in strijd met de voorwaarde uit het plan van aanpak gehandeld door het folie al een week voorafgaand aan de werkzaamheden te verwijderen en niet elke dag na de werkzaamheden terug te plaatsen.
In het economisch strafrecht geldt dat het opzet kleurloos is. Dit betekent dat het opzet slechts behoeft te zijn gericht op de gedraging en dat het opzet niet mede op het overtreden van het verbod behoeft te zijn gericht.
Het handelen van [verdachte rechtspersoon01] is te kwalificeren als opzettelijk. Er is komen vast te staan dat [verdachte rechtspersoon01] een grote hoeveelheid staalslakken op haar terrein heeft laten storten en dat zij heeft nagelaten doeltreffende maatregelen te treffen om de bodem en het oppervlaktewater te beschermen tegen door uitloging verontreinigd (basisch) hemelwater,
zonder dat daarvoor een vergunning of een vrijstelling is verleend zoals bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet terwijl artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het vorenoverwogene en de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde onder de parketnummers 83-114486-20, 83-293532-20, 83-298378-20 feit 1 en 2 en 83-230394-21.
4.2
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
onder parketnummer 83-114486-20:
zij, op 12 juni 2019, te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee),
opzettelijk stoffen, te weten zeer basisch en grijs/bruin gekleurd
(afval)water, in een oppervlaktewaterlichaam, te weten een watergang (T 38263) heeft gebracht, door dat (afval)water vanaf haar perceel (kadastraal bekend [kadasternaam01] , sectie [sectie01] , nummer [kadasternummer01] ) via greppels in die watergang te laten wegvloeien, terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
onder parketnummer 83-293532-20:
zij, op 21 november 2019, 16 december 2019 en 6 maart 2020 te
Oude-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee, opzettelijk, telkens als degene die op
en/of in de bodem van perceel [perceelnummer01] aan de [straatnaam01] , een handeling, als
bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht, te
weten het toepassen van LD-staalslakken, waarbij kalk (calciumoxide), die de
bodem kan verontreinigen of aantasten, op of in de bodem raakt, en terwijl zij wist
of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon
worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die
redelijkerwijs van haar kon worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of
aantasting te voorkomen en/of toen die verontreiniging en/of aantasting zich
voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen daarvan te
beperken en/of zoveel mogelijk ongedaan te maken.
onder parketnummer 83-298378-20:
1.
zij, op 25 februari 2020, te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee), opzettelijk stoffen, te weten een (witte/gele) vloeistof (basisch en/of met hoge concentraties zware metalen), in een oppervlaktewaterlichaam, te weten een watergang (T 44813) heeft gebracht, door die vloeistof vanaf haar perceel (kadastraal bekend [kadasternaam01] , sectie [sectie01] , nummer [kadasternummer01] en/of [kadasternaam01] , sectie [sectie01] , nummer [kadasternummer02] ) via een talud in die watergang te laten afvloeien, terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was;
2.
zij, op 6 maart 2020, te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee),
opzettelijk stoffen, te weten een (grijze) vloeistof (basisch en/of met
hoge concentraties zware metalen), in oppervlaktewaterlichamen, te weten watergangen (T 44813 en T 44812) heeft gebracht, door die vloeistof vanaf haar perceel (kadastraal bekend [kadasternaam01] , sectie [sectie01] , nummer [kadasternummer02] ) via een talud in een watergang (T 44813) te laten afvloeien (waarna die stoffen stroomafwaarts in watergang T 44812 geraakten, terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel
Het bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
onder parketnummer 83-230394-21:
zij, op 4 februari 2021 te Oude-Tonge, opzettelijk stoffen, te weten een substantie bestaande uit onder meer natrium en/of
magnesium en/of aluminium en/of calcium, heeft gebracht in watergang T00672,
zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl daartoe geen strekkende vergunning
was verleend door de Minister als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en/of het
bestuur van het betrokken waterschap, en/of daarvoor geen vrijstelling was
verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en/of artikel 6.3 eerste
tot en met derde lid van de Waterwet niet van toepassing was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
onder parketnummer: 83-114486-20:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
onder parketnummer 83-293532-20:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet Bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
onder parketnummer 83-298378-20:
Feit 1.
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
Feit 2.
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
onder parketnummer 83-230394-21:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

6.1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft in de zaak onder parketnummer 83-293532-20 ontslag van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld bepleit, waartoe hij heeft aangevoerd dat [verdachte rechtspersoon01] niet heeft kunnen voorkomen dat het oppervlaktewater verontreinigd is geraakt.
6.2
Beoordeling
Een beroep op afwezigheid van alle schuld kan in een geval als het onderhavige slechts slagen indien [verdachte rechtspersoon01] geen enkel verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het verontreinigd raken van de bodem en het oppervlaktewater.
Uit het hiervoor onder 4.1.2 overwogene is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat [verdachte rechtspersoon01] alle van haar te vergen zorg heeft betracht om het verontreinigen van de bodem en het oppervlaktewater te voorkomen. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
6.3
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluiten.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

7.1
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de bedrijfsomstandigheden van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
[verdachte rechtspersoon01] heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6.2 van de Waterwet en artikel 13 van de Wet bodembescherming.
heeft op haar bedrijfsterrein aan de [straatnaam01] te Oude-Tonge een grote hoeveelheid staalslakken gestort voor de bouw van een toekomstige Bioboardfabriek en de aanleg van (asfalt)wegen. [verdachte rechtspersoon01] heeft bij diverse gelegenheden niet voorkomen dat uit de staalslakken hemelwater met een sterk verhoogde pH-waarde in de onbeschermde bodem en vandaaruit in het oppervlaktewater spoelde. Zij heeft onvoldoende tegenmaatregelen genomen door te zorgen voor een doeltreffende afdekking van de gestorte staalslakken en/of door het treffen van andere toereikende maatregelen. Dit had tot gevolg dat schadelijke stoffen in de onbeschermde bodem en het oppervlaktewater terecht zijn gekomen, waardoor het bodemleven en de kwaliteit van het grondwater en het oppervlaktewater verslechterden. Naar het oordeel van de rechtbank is [verdachte rechtspersoon01] bij herhaling aanmerkelijk tekortgeschoten in haar zorgplicht om dergelijke verontreiniging te voorkomen.
Aan de andere kant houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat als gevolg van de bekende stikstofuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 de verdachte rechtspersoon onverwachts is geconfronteerd met een aanzienlijke vertraging in de bouw van de Bioboardfabriek, en daardoor een aanzienlijk langere periode zat opgescheept met de partij staalslakken zonder afdekkende bovenlaag in de vorm van bebouwing dan waar zij vooraf rekening mee hield.
7.3
Bedrijfsomstandigheden van de verdachte rechtspersoon
7.3.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4
Strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten kan daarop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete. Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank acht geslagen op geldboetes die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
Hoewel [verdachte rechtspersoon01] er vanuit economische overwegingen bewust voor heeft gekozen voor de toepassing van de goedkopere risicovolle staalslakken als gedeeltelijke ondergrond bij de aanleg van de bovengenoemde fabriek en de aanleg van wegen (in plaats van duurdere ondergrond als zand) ziet de rechtbank in de lange duur voor het verkrijgen voor de vergunning en de hoge beheerkosten van de staalslakken wel aanleiding om de door de officier van justitie geëiste geldboete enigszins te matigen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een deels voorwaardelijk geldboete dient te worden opgelegd om [verdachte rechtspersoon01] ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen geldboete van € 125.000,-, waarvan
€ 50.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 6.2 van de Waterwet, de artikelen 6 en 13 van de Wet bodembescherming en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met parketnummer 83-114486-20:
vernietigt de opgelegde strafbeschikking;
in alle zaken:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de onder 83-114486-20, 83-293532-20, 83-298378-20 en 83-230394-21 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 125.000,- (honderdvijfentwintig duizend euro);
bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte, groot
€ 50.000,- niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde rechtspersoon de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde rechtspersoon zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
tekst (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 83-114486-20:
zij, op of omstreeks 12 juni 2019, te Oude-Tonge (gemeente
Goeree-Overflakkee),
al dan niet opzettelijk
(een) stof(fen), te weten (zeer) basisch en/of grijs/bruin gekleurd
(afval)water, in een oppervlaktewaterlichaam, te weten een watergang (T
38263) heeft gebracht, door dat (afval)water vanaf haar perceel
(kadastraal bekend [kadasternaam01] , sectie [sectie01] , nummer [kadasternummer01] ) via één of meer
greppel(s) in die watergang te laten wegvloeien,
terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze
Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was;
parketnummer 83-293532-20:
zij op of omstreeks 21 november 2019, 16 december 2019 en/of 6 maart 2020 te Oude
Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,
opzettelijk
als degene die op of in de bodem van het Bedrijvenpark [bedrijvenpark01] (locatie [straatnaam01] ,
kadastraal nummer [kadasternaam01] , sectie [sectie01] , nrs. [kadasternummer03] , [kadasternummer01] en [kadasternummer02] ) handelingen verrichtte als bedoeld in
de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming,
te weten het op of in de bodem toepassen van L.D-staalslakken als funderingsmateriaal,
en
die wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon
worden verontreinigd of aangetast door uitloging van kalk (calciumoxide) uit die staalslakken,
niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd,
teneinde
die verontreiniging of aantasting te voorkomen
en/of,
toen die verontreiniging of aantasting zich voordeed,
de verontreiniging of aantasting en/of de directe gevolgen daarvan te beperken en/of zoveel
mogelijk ongedaan te maken.
parketnummer 83-298378-20:
1.
zij, op of omstreeks 25 februari 2020, te Oude-Tonge (gemeente
Goeree-Overflakkee), al dan niet opzettelijk (een) stof(fen), te weten een (witte/gele)
vloeistof (basisch en/of met hoge concentraties zware metalen), in een
oppervlaktewaterlichaam, te weten een watergang (T 44813) heeft gebracht, door
die vloeistof vanaf haar perceel (kadastraal bekend [kadasternaam01] , sectie [sectie01] , nummer [kadasternummer01]
en/of [kadasternaam01] , sectie [sectie01] , nummer [kadasternummer02] ) via een talud in die watergang te laten
afvloeien, terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel
het
bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was;
2.
zij, op of omstreeks 6 maart 2020, te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee), al
dan niet opzettelijk (een) stof(fen), te weten een (grijze) vloeistof (basisch en/of met
hoge concentraties zware metalen), in een of meer oppervlaktewaterlichamen, te
weten watergang(en) (T 44813 en/of T 44812) heeft gebracht, door die vloeistof
vanaf haar perceel (kadastraal bekend [kadasternaam01] , sectie [sectie01] , nummer [kadasternummer02] ) via een talud
in een watergang (T 44813) te laten afvloeien (waarna die stof(fen) stroomafwaarts
in watergang T 44812 geraakte(n)), terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel
het
bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was;
parketnummer 83-230394-21:
zij, op of omstreeks 4 februari 2021 te Oude-Tonge, al dan niet opzettelijk een of
meer stoffen, te weten een substantie bestaande uit onder meer natrium en/of
magnesium en/of aluminium en/of calcium, heeft gebracht in watergang T00672,
zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl daartoe geen strekkende vergunning
was verleend door de Minister als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en/of het
bestuur van het betrokken waterschap, en/of daarvoor geen vrijstelling was
verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en/of artikel 6.3 eerste
tot en met derde lid van de Waterwet niet van toepassing was;