ECLI:NL:RBROT:2023:5148

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
83/243410-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam in milieudelicten tegen Gemeente Hengelo

Op 30 mei 2023 heeft de rechtbank Rotterdam zich onbevoegd verklaard in een strafzaak tegen de Gemeente Hengelo, die werd aangeklaagd voor een overtreding van artikel 13 van de Wet bodembescherming. De zaak betrof de vermeende verontreiniging van de bodem door rubbergranulaatkorrels die buiten de kunstgrasvelden van de gemeente waren terechtgekomen. De rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet voldeden aan de criteria voor ernstige milieumisdrijven zoals gedefinieerd in het Besluit van 6 mei 2013, dat de rechtsmacht van bepaalde rechtbanken concentreert voor milieudelicten. De rechtbank concludeerde dat de zaak niet onder de uitzonderingsbepalingen viel, omdat het verwijt aan de gemeente niet als een ernstige inbreuk op de rechtsorde kon worden gekwalificeerd. De rechtbank stelde vast dat de gemeente niet voldoende aan haar zorgplicht had voldaan, maar dat dit niet leidde tot een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Hierdoor was de rechtbank Rotterdam relatief onbevoegd om de zaak te behandelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/243410-21
Datum uitspraak: 30 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
Gemeente Hengelo ,
gevestigd aan Burg van Dussenplein 1 , 7551 EB Hengelo ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door de heer [naam01] en de heer mr. [naam02] , die gemachtigd zijn de verdachte rechtspersoon te vertegenwoordigen,
raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Bevoegdheid rechtbank

De economische strafzaak is aangebracht door de officier van justitie, mr. L.W. Boogert, van het functioneel parket, onder meer belast met de vervolging van milieudelicten.
3.1.
Standpunt verdediging
De rechtbank Rotterdam is relatief onbevoegd. De ten laste gelegde overtreding van artikel 13 van de Wet bodembescherming – er zouden rubbergranulaatkorrels buiten door de gemeente beheerde kunstgrasvelden zijn terechtgekomen – levert namelijk geen ernstig milieumisdrijf en geen ernstige inbreuk op de rechtsorde op, zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit van 6 mei 2013, houdende regels ten aanzien van het landelijk parket en het functioneel parket, alsmede ten aanzien van het mandateren van bevoegdheden van de officier van justitie (hierna: het besluit).
3.2.
Standpunt officier van justitie
Het verwijt dat is ten laste gelegd is een milieumisdrijf, dat genoemd wordt in artikel 1a van de Wet economische delicten. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), juncto artikel 2 van het besluit is hiermee de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam gegeven om deze strafzaak te berechten.
3.3.
Beoordeling
Uit artikel 2, eerste lid, Sv volgt dat de rechtbanken Amsterdam, Oost-Brabant, Overijssel en Rotterdam gelijkelijk bevoegd zijn kennis te nemen van in het besluit aan te wijzen strafbare feiten met de vervolging waarvan de officier van justitie bij het functioneel parket belast is.
Artikel 2 van het besluit luidt:
De officier van justitie bij het functioneel parket is belast met de vervolging van de hierna te noemen misdrijven, voor zover deze, gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerde verband waarin deze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding ervan een hoge mate van deskundigheid noodzakelijk is:
a. (…)
b. milieudelicten.
Zoals volgt uit de tekst van artikel 2 van het besluit en de toelichting daarop, is concentratie van de rechtsmacht bij bepaalde rechtbanken op grond van het besluit uitzondering. [1] De concentratie van de rechtsmacht heeft alleen betrekking op zaken van het functioneel parket die, gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerde verband waarin deze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en waarvoor een hoge mate van deskundigheid noodzakelijk is bij de bestrijding.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hetgeen aan de verdachte rechtspersoon wordt verweten niet tot de bovengenoemde categorie milieudelicten behoort. Het gaat er immers om dat de verdachte rechtspersoon zes kunstgrasvelden exploiteert bij twee voetbalverenigingen, waar rubbergranulaatkorrels buiten de velden op de onbeschermde bodem terecht zouden zijn gekomen en dat dat aan de verdachte rechtspersoon te wijten is omdat zij niet (voldoende) aan haar zorgplicht zou hebben voldaan. Dit verwijt is niet te kwalificeren als een milieudelict dat gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerde verband waarin dit gepleegd wordt, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maakt en voor de bestrijding waarvan een hoge mate van deskundigheid noodzakelijk is.
Gelet hierop, en bij gebreke van andere aanknopingspunten op grond waarvan de bevoegdheid van deze rechtbank zou kunnen worden aangenomen, slaagt het verweer. De rechtbank zal zich derhalve relatief onbevoegd verklaren.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen,
en mrs. E. IJspeerd en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
zij, in of omstreeks de periode van 25 mei 2020 tot en met 30 november 2020 te Hengelo, opzettelijk, als degene die op en/of in de bodem een handeling, als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht, te weten het exploiteren van (een) kunstgrasveld(en) (in gebruik bij voetbalvereniging [voetbalvereniging01] en/of [sportvereniging01] ) waarbij als nevengevolg rubbergranulaatkorrels (instrooirubber) die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem geraken, en die wist of
redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of toen die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen daarvan te beperken en/of zoveel mogelijk ongedaan te maken;
(art 13 Wet bodembescherming)

Voetnoten

1.Stb 2013, 170.