ECLI:NL:RBROT:2023:5095

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
C/10/657090 / KG ZA 23-362
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming van bedrijfsruimte in kort geding met betrekking tot huurovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres01] vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde01] en [gedaagde02] met betrekking tot de ontruiming van een bedrijfsruimte. De kern van het geschil betreft de vraag of gedaagden de huurovereenkomst met de overleden [naam03] hebben overgenomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat gedaagden rechtmatig gebruik maken van het pand, maar ook dat er onvoldoende spoedeisend belang is voor de ontruiming. De vordering tot ontruiming is afgewezen, omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat gedaagden zonder recht of titel in het pand verblijven. Bovendien heeft [eiseres01] niet aangetoond dat zij schade lijdt door het gebruik van het pand door gedaagden. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de wens van [eiseres01] om een nieuwe huurovereenkomst aan te gaan niet voldoende zwaarwegend is om tot ontruiming over te gaan. De proceskosten zijn voor rekening van [eiseres01].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/657090 / KG ZA 23-362
Vonnis in kort geding van 15 juni 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 1.,
voorheen advocaat mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam,
thans vertegenwoordigd door [naam01] en [naam02] (indirect bestuurders),
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde02],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 2.,
advocaat mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna afzonderlijk [eiseres01] , [gedaagde01] en [gedaagde02] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 april 2023 om te verschijnen bij de kantonrechter van deze rechtbank;
  • de producties 1 t/m 30 van mr. T.A. Vermeulen (destijds nog namens beide gedaagden);
  • de brief van [eiseres01] van 18 april 2023, met een voorwaardelijke eisvermeerdering en producties 1 t/m 5;
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 19 april 2023 ten overstaan van de kantonrechter;
  • het op 3 mei 2023 gewezen vonnis van de kantonrechter (zaaknummer 10422831 VV EXPL 23-156), waarbij de zaak is doorverwezen naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank;
  • de producties 31 t/m 34 van [gedaagde02] ;
  • de conclusie van antwoord;
  • de producties 6 en 7 van [eiseres01] ;
  • de mondelinge behandeling op 1 juni 2023;
  • de pleitnota van [eiseres01] .
1.2.
[naam01] (hierna: [naam01] ) en [naam02] (hierna: [naam02] ) zijn op zitting beiden verschenen als indirect bestuurder namens [gedaagde01] Zij werden ieder bijgestaan door een eigen advocaat omdat hun standpunt ter zake van dit geschil tegenover elkaar ligt. [naam01] is bijgestaan door mr. D. Coskun en [naam02] is bijgestaan door mr. T.A. Vermeulen. De advocaten worden daarmee geacht op te treden namens de betreffende bestuurder en niet namens [gedaagde01] Daarnaast heeft mr. T.A. Vermeulen zich gesteld als advocaat van [gedaagde02] .
1.3.
De conclusie van antwoord is genomen door mr. Vermeulen toen hij nog advocaat was van beide gedaagden. [naam01] stelt dat die conclusie niet namens [gedaagde01] is genomen / alsnog moet worden geweigerd omdat hij niet achter de inhoud daarvan staat. [naam02] bepleit het tegengestelde. Gelet op dit gebrek aan overeenstemming tussen de indirect bestuurders van [gedaagde01] beschouwt de voorzieningenrechter de conclusie van antwoord als genomen door [gedaagde02] en als een schriftelijke weergave van het standpunt van [naam02] als bestuurder van [gedaagde01]
1.4.
[gedaagde02] heeft bezwaar gemaakt tegen indiening van producties 6 en 7 door [eiseres01] en de voorzieningenrechter verzocht die stukken terzijde te stellen. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek ter zitting afgewezen en bepaald dat de producties zullen worden meegenomen in het procesdossier.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam03] (hierna: [naam03] ) heeft gedurende lange tijd een garagebedrijf geëxploiteerd in het bedrijfspand gelegen aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: het pand). Het pand was zijn eigendom.
2.2.
In 2018 heeft [naam03] zijn garagebedrijf verkocht aan [naam01] en [naam04] (hierna: [naam04] ) en het pand met ingang van 1 maart 2018 aan hen verhuurd. [naam01] en [naam04] zijn het garagebedrijf als V.O.F. gaan exploiteren onder de naam ‘ [naam V.O.F.01] ’ (hierna: de V.O.F.). Op de huurovereenkomst zijn algemene bepalingen van toepassing verklaard.
2.3.
Eind december 2021 heeft [naam04] zijn aandeel in de V.O.F. verkocht aan [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ). In dat kader is de V.O.F. per 31 december 2021 opgeheven en zijn de activa van de V.O.F. ingebracht in de op 29 december 2021 opgerichte [gedaagde01], die het garagebedrijf in het pand met ingang van 1 januari 2022 is gaan exploiteren. [bedrijf01] en [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ) zijn de zelfstandig bevoegde bestuurders van [gedaagde01] Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf01] is [naam02] . Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf02] is [naam01] .
2.4.
Op enig moment heeft [gedaagde02] een kantoorruimte binnen het pand in gebruik genomen en heeft zij zich ingeschreven op het adres van het pand. [gedaagde02] , waarvan [bedrijf01] enig aandeelhouder en bestuurder is, houdt zich bezig met goederenvervoer over de weg.
2.5.
Op 27 juli 2022 is [naam03] overleden en heeft [eiseres01] , als weduwe en erfgenaam, het pand in eigendom verkregen.
2.6.
Bij brief van 14 november 2022 heeft [eiseres01] aan [gedaagde01] meegedeeld dat er geen huurovereenkomst met [gedaagde01] is gesloten en haar verzocht het pand per direct te verlaten. Bij brief van 26 december 2022 heeft [gedaagde01] aan [eiseres01] meegedeeld dat [naam03] alle wijzigingen mondeling heeft goedgekeurd, zodat [gedaagde01] de rechtmatige huurder is.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
gedaagden te veroordelen om de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres01] te [plaats01] te ontruimen en ter beschikking te stellen aan [eiseres01] ;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure;
in het geval de vordering onder i. wordt afgewezen, gedaagden hoofdelijk te veroordelen om met ingang van 1 januari 2022 aan [eiseres01] een direct opeisbare boete te betalen van € 250,00 per dag wegens handelen in strijd met artikel 5.1 van de algemene bepalingen en een boete van € 4.500,00 per maand tot aan de dag dat de overtredingen zullen zijn opgehouden.
3.2.
[gedaagde02] en [naam02] namens [gedaagde01] voeren verweer. Dit verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen. [naam01] voert namens [gedaagde01] geen verweer en ondersteunt de vorderingen van [eiseres01] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Partijen twisten in de kern over de vraag of gedaagden het pand in gebruik hebben op basis van een huurovereenkomst met [naam03] c.q. [eiseres01] . Daarbij speelt de situatie dat [naam01] en [naam02] , de twee zelfstandig bevoegde indirect bestuurders van [gedaagde01], een conflict met elkaar hebben en ter zake van het geschilpunt lijnrecht tegenover elkaar staan. Gelet op deze verdeeldheid binnen [gedaagde01] , zal bij de beoordeling de standpunten van beide bestuurders worden meegenomen.
4.2.
[eiseres01] heeft aan de gevorderde ontruiming ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst met betrekking tot het pand is gesloten met [naam01] en [naam04] althans hun V.O.F. Niet alleen verblijven gedaagden zonder recht of titel in het pand, [gedaagde02] ontplooit activiteiten in het pand die in strijd zijn met de overeengekomen bestemming van garagebedrijf. [naam01] ondersteunt dit standpunt van [eiseres01] . [eiseres01] heeft als productie 7 schriftelijke verklaringen overgelegd van drie personen die tot de vriendenkring van [naam03] behoorden. Die verklaringen komen erop neer dat [naam03] het er niet mee eens was dat [gedaagde01] de huurovereenkomst zou overnemen en dat [gedaagde02] in het pand kantoor zou houden.
4.3.
Daartegenover stellen [naam02] en [gedaagde02] dat er een huurovereenkomst met [naam03] (en dus met [eiseres01] ) tot stand is gekomen, doordat [naam03] mondeling heeft ingestemd met de indeplaatsstelling van [naam01] en [naam04] door [gedaagde01] als huurder van het pand met ingang van 1 januari 2022. Ook heeft [naam03] ermee ingestemd dat [gedaagde02] kantoor zou gaan houden in het pand. Ter onderbouwing van die stelling hebben [naam02] en [gedaagde02] een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam04] , waarin [naam04] verklaart dat [naam03] toestemming heeft gegeven voor de indeplaatsstelling door [gedaagde01] en de inschrijving van [gedaagde02] op het adres van het pand. Verder wijzen zij erop dat [naam03] bijna elke zaterdag op bezoek was bij het garagebedrijf, dat [gedaagde01] sinds januari 2022 de huurpenningen betaalt en dat [gedaagde01] facturen heeft verzonden aan [naam03] voor de reparatie van zijn auto. Aldus was [naam03] van die wijziging op de hoogte en hij heeft daar nimmer bezwaar tegen gemaakt.
4.4.
Gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van beide kanten kan in dit kort geding niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld wie het gelijk aan haar zijde heeft. Dit zal in een bodemprocedure moeten worden uitgekristalliseerd. In ieder geval kan niet worden uitgesloten dat de bodemrechter tot het oordeel komt dat, op basis van de mondelinge toestemming van [naam03] daarvoor, er een geldige indeplaatsstelling heeft plaatsgevonden en [gedaagde01] en [gedaagde02] rechtmatig van het pand gebruik maken.
4.5.
Daar komt bij dat, indien er al vanuit zou worden gegaan dat er sprake is van een onrechtmatige situatie, [eiseres01] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt van een spoedeisend belang om, vooruitlopend op de bodemprocedure, de vordering tot ontruiming toe te wijzen. Dat zij de huidige situatie na het overlijden van haar man als onwenselijk beschouwt, ook door het conflict dat nu speelt tussen de bestuurders van [gedaagde01] onderling, begrijpt de voorzieningenrechter. Zij heeft echter niet duidelijk gemaakt dat en op welke wijze zij schade lijdt doordat gedaagden gebruik maken van het pand.
Dat er thans sprake is van een huurachterstand, kan haar niet baten. Niet in geschil is dat [bedrijf01] bedragen heeft overgemaakt aan [eiseres01] ten titel van huur over januari t/m april 2023 en zich ook bereid heeft verklaard om de lopende huurpenningen te blijven voldoen. [eiseres01] heeft die bedragen niet geaccepteerd en terug laten boeken. Daarmee miskent zij echter dat een derde kan betalen voor een schuldenaar. [eiseres01] heeft de bestaande huurachterstand dan ook zelf in de hand gewerkt, zodat zij die omstandigheid niet kan tegenwerpen aan gedaagden. Mr. Vermeulen heeft bovendien bevestigd dat de teruggestorte huurtermijnen zijn overgemaakt naar zijn derdengeldrekening. Daarmee is betaling van de huurtermijnen alsnog te regelen.
4.6.
De wens van [eiseres01] om een huurovereenkomst met een andere huurder aan te gaan, is niet dermate zwaarwegend dat dit, gegeven de hiervoor geschetste onzekere uitkomst van deze zaak, reden moet zijn voor een ontruiming.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de vordering tot ontruiming wordt afgewezen.
4.8.
Voor een veroordeling tot het betalen van boetebedragen is onvoldoende grondslag. Nog daargelaten dat [eiseres01] geen apart spoedeisend belang heeft gesteld voor deze vordering, kan zoals gezegd in dit geding niet worden vastgesteld of er inderdaad in strijd met de huurovereenkomst wordt gehandeld.
4.9.
[eiseres01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde01] worden begroot op € 676,00 aan griffierecht. Nu [gedaagde01] is vertegenwoordigd door haar (indirect) bestuurders, worden de kosten aan advocaat op nihil gesteld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde02] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.079,00
Totaal € 1.755,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 676,00 en aan de zijde van [gedaagde02] begroot op € 1.755,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2023.
2091 / 1876