ECLI:NL:RBROT:2023:5086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
FT EA 23/359 en FT EA 23/360
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, een ZZP-er die als timmerman werkzaam is, heeft op 13 april 2023 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij geconfronteerd werd met een ontruimingsvonnis van 17 maart 2023. Verzoeker heeft verklaard dat hij door de coronacrisis en een ongeval in financiële problemen is gekomen, maar recentelijk weer werk in loondienst heeft gevonden en daarnaast websites bouwt om extra inkomsten te genereren. Hij heeft aangegeven dat zijn inkomsten voldoende zijn om de huur te betalen en dat hij bezig is zijn financiële situatie te stabiliseren.

Verweerster, Woonplus, heeft echter betoogd dat verzoeker al sinds 2017 huurachterstand heeft en dat er geen vertrouwen is dat hij de huurtermijnen zal voldoen. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw, en dat het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoeker de lopende huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 10 mei 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 13 april 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 13 april 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 3 mei 2023.
Ter zitting van 3 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [naam01] en mevrouw [naam02] , beiden werkzaam bij Zuidweg en Partners (hierna: SHV);
  • mevrouw [naam03] , werkzaam bij Woonplus, gevestigd te Schiedam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 maart 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker als ZZP-er werkzaam is geweest als timmerman. Door de coronacrisis en een ongeval heeft verzoeker minder kunnen werken. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij bezig is zijn financiële situatie op orde te brengen. Hij heeft met ingang van 1 mei 2023 werk in loondienst gevonden. Hij werkt 40 uur per week. Daarnaast bouwt verzoeker websites. Verzoeker wenst deze werkzaamheden als ZZP-er voort te zetten, zodat hij extra inkomsten genereert om zijn schulden te kunnen aflossen. Zijn inkomsten uit arbeid zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. Daarnaast heeft schuldhulpverlening verklaard dat beschermingsbewind wordt overwogen.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting verklaard dat er al sprake is van een huurachterstand sinds 2017. Verweerster heeft op verschillende manieren getracht met verzoeker in contact te komen, hetgeen niet is gelukt. Verzoeker heeft geen huurbetalingen gedaan. Verzoeker had de huurtoeslag kunnen aanwenden om in ieder geval een gedeelte van de huur te voldoen, hetgeen hij heeft nagelaten. Verzoeker heeft niet aangetoond dat hij bezig is om zijn situatie te stabiliseren. Woonplus heeft er geen vertrouwen in dat verzoeker de lopende huurtermijnen zal voldoen en stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 maart 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 5 april 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 20 april 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 17 maart 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft met ingang van 1 mei 2023 werk gevonden. De maandelijkse huurtermijn bedraagt € 685,--. Daarnaast ontvangt verzoeker een bedrag aan huurtoeslag. De inkomsten uit arbeid zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. Daarnaast heeft schuldhulpverlening verklaard dat beschermingsbewind wordt overwogen. Verzoeker heeft positieve ontwikkelingen in gang gezet. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
In de omstandigheid dat verzoeker de recente huurtermijnen nog niet heeft betaald en de verhuurder er belang bij heeft dat de huurschuld niet verder oploopt, acht de rechtbank termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 17 maart 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres01] te [plaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.