ECLI:NL:RBROT:2023:5085

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
643700 en 649064
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillietverklaring en verzoek tot toepassing schuldsaneringsregeling

Op 8 november 2022 werd verzoeker door de rechtbank Rotterdam failliet verklaard, met mr. C.G.E. Prenger als rechter-commissaris en mr. K. Moonen als curator. Verzoeker diende op 23 november 2022 een verzoekschrift in tot vernietiging van het faillissementsvonnis, wat leidde tot een verzetprocedure. Op 2 december 2022 diende verzoeker ook een verzoekschrift in voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP). De rechtbank schorste de behandeling van het verzet totdat het WSNP-verzoek was beslist. De behandeling van het WSNP-verzoek vond plaats op 9 maart 2023, waarbij verzoeker zonder advocaat verscheen. De rechtbank oordeelde dat verzoeker, ondanks het ontbreken van goede trouw, in aanmerking kwam voor de schuldsaneringsregeling omdat hij zijn situatie had verbeterd en zijn onderneming had gestaakt. De rechtbank verlengde de duur van de schuldsaneringsregeling met zes maanden en verklaarde het verzet gegrond, waardoor het faillissementsvonnis van 8 november 2022 werd vernietigd. De rechtbank stelde het salaris van de curator vast op € 7.378,52 en benoemde mr. M. Aukema tot rechter-commissaris voor de WSNP-procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
verzet gegrond, toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummers: [nummer01] & [nummer02]
uitspraakdatum: 16 maart 2023
vonnis op de verzoekschriften van:
[verzoeker01]
[adres01] ,
[postcode01] [plaats01] ,
voorheen h.o.d.n. [naam bedrijf01] ,
kantoorhoudend te [vestigingsadres01]
[postcode02] [vestigingsplaats01]
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker is op 8 november 2022 door de rechtbank Rotterdam failliet verklaard, met benoeming van mr. C.G.E. Prenger tot rechter-commissaris en met aanstelling van
mr. K. Moonen als curator.
Op 23 november 2022 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend strekkende tot vernietiging van het vonnis van deze rechtbank van 8 november 2022 (de verzetprocedure). De behandeling stond gepland op 2 december 2022.
Verzoeker heeft op 2 december 2022 een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling ex artikel 284 van de Faillissementswet (de wsnp-procedure). Bij e-mailbericht van 2 december 2022 heeft de rechtbank aan de aanvrager van het faillissement, de curator en de advocaat van verzoeker meegedeeld dat de behandeling van het verzetrekest is geschorst tot op het WSNP-verzoek is beslist.
De behandeling van het wsnp-verzoek is ter zitting van 5 januari 2023 aangehouden op verzoek van verzoeker en zijn advocaat alsmede in het bijzonder om redenen van doelmatigheid teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen om nadere stukken te overleggen.
De behandeling van het wsnp-verzoek is voortgezet op 9 maart 2023.
Ter terechtzitting is verzoeker zonder advocaat verschenen en gehoord. Ten behoeve van de zitting van 9 maart 2023 heeft de advocaat van verzoeker op 8 maart 2023 nadere stukken overlegd.
De rechtbank heeft op 9 maart 2023 de aanvrager van het faillissement, de curator, de advocaat van verzoeker en verzoeker meegedeeld dat op 16 maart 2023 uitspraak zal worden gedaan op het verzoek WSNP.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling van het wsnp-verzoek

Bevoegdheid
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
Geen minnelijk traject
In het geval van verzoeker heeft er geen minnelijk traject plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om een regulier wsnp-verzoek dat is gedaan hangende een verzetprocedure tegen het uitgesproken faillissement. Het betreft daarom geen omzettingsverzoek, in welk geval de curator een verklaring kan afgeven over de haalbaarheid van een buitengerechtelijke schuldregeling. In het onderhavige geval had van de advocaat verwacht mogen worden dat zij zou motiveren waarom een minnelijk traject niet zou behoeven te worden uitgevoerd of zou kunnen slagen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om het verzoek op deze grond af te wijzen. Gelet op de faillissementssituatie van verzoeker, het wegvallen van zijn inkomen en de aard van de schuldenlast van verzoeker, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat verzoeker geen reële mogelijkheid had om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.
Goede trouw
De rechtbank dient voorts te beoordelen of voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In dit geval heeft de rechtbank in het bijzonder gekeken naar de schulden uit onderneming binnen de vijfjaarstermijn. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoeker tot aan datum faillissement zijn bedrijfsactiviteiten heeft voortgezet. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij heeft geprobeerd zolang mogelijk zijn verplichtingen na te komen. De inkomsten waren echter minimaal. Verzoeker erkent dat hij wellicht eerder zijn bedrijfsactiviteiten had moeten stoppen. Verzoeker heeft geen jaarstukken kunnen opstellen doordat hij na diverse huisuitzettingen zijn administratie is kwijtgeraakt. Verzoeker heeft lange tijd geen vaste woon-of verblijfplaats gehad, hetgeen zijn situatie verder heeft bemoeilijkt. De vorenbedoelde schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan, althans onbetaald gelaten en staat in beginsel aan toelating in de weg.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid, van de Faillissementswet, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is.
Verzoeker heeft zijn situatie inmiddels ingrijpend veranderd. Verzoeker heeft zijn onderneming gestaakt en heeft aangetoond zich in te spannen om een betaalde dienstbetrekking te krijgen. Hij heeft een postadres, waardoor hij een uitkering heeft kunnen aanvragen en toegekend heeft gekregen vanaf 24 november 2022 Hij heeft met behulp van het wijkteam een urgentieaanvraag ingediend voor een woning. Bovendien heeft het wijkteam verklaard dat zij verzoeker zullen begeleiden zolang hij in de gemeente Vlaardingen verblijft. Verzoeker heeft verklaard open te staan voor hulp bij het beheer van zijn financiën in de vorm van budgetbeheer of beschermingsbewind.
Verzoeker erkent zijn verantwoordelijkheid voor het ontstaan van de schulden en laat zien dat zijn situatie voldoende is gestabiliseerd. Verzoeker toont een saneringsgezinde houding. Door het vorenstaande is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat verzoeker de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
De belastingschulden van verzoeker in verband met de exploitatie van zijn eenmanszaak over de jaren 2018 en 2019 belopen een bedrag van ruim € 20.000,-- terwijl de terugvordering van de ten onrechte in 2019 ontvangen kinderopvangtoeslag ruim
€ 12.000,-- bedraagt. De aanslagen zijn voor een belangrijk deel ambtshalve opgelegd. Deze schulden rekent de rechtbank verzoeker in het bijzonder aan en kan om die reden niet zonder consequenties blijven. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de duur van de schuldsaneringsregeling met zes maanden te verlengen Verzoeker heeft zich ter terechtzitting bereid getoond tot een verlenging van de duur van de schuldsanering.
Omdat het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsanering toewijsbaar is, ziet de rechtbank aanleiding om ook een beslissing te nemen op het verzetschrift.

3.Beoordeling van het verzet tegen de faillietverklaring

Het verzet is tijdig ingesteld, zodat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2021 (ECLI:HR:2021:460) volgt dat het verzet gegrond moet worden verklaard en het vonnis waarbij verzoeker in staat van faillissement is verklaard, dient te worden vernietigd, indien een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering dat is ingediend hangende een verzetsprocedure toewijsbaar is.
Mede gelet hierop, ziet de rechtbank aanleiding om ook op het verzoekschrift in de verzetprocedure te beslissen, en het vonnis van 8 november 2022 te vernietigen en het salaris van de curator en de verschotten vaststellen.

4.De beslissing

De rechtbank:
1. in de verzetprocedure:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt het vonnis van deze rechtbank van 8 november 2022, waarbij verzoeker in staat van faillissement is verklaard;
- stelt het salaris en de verschotten van de curator vast op € 7.378,52 (inclusief BTW) en brengt dit bedrag ten laste van verzoeker; en
2. in de wsnp-procedure:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker01]
geboren op [geboortedatum01] 1986,
[adres01] ,
[postcode01] [plaats01] ,
voorheen h.o.d.n. [naam bedrijf01] ,
kantoorhoudend te [vestigingsadres01] ,
[postcode02] [vestigingsplaats01] ;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder R. Springer,
gevestigd te Postbus 2888,
2601 CW Delft;
- bepaalt de termijn van de schuldsaneringsregeling op
drie jaar en zes maanden;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/37e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.