ECLI:NL:RBROT:2023:506

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
C/10/651015 / KG ZA 23-31
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil ontruiming in kort geding met betrekking tot huurwoning en psychische gezondheid van huurder

Op 23 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] en de stichting Havensteder. [eiser01] huurt sinds 9 oktober 2015 een woning van Havensteder, maar deze woning werd op 1 september 2022 gesloten door de burgemeester van Rotterdam vanwege de vondst van hennep. Havensteder ontbond de huurovereenkomst en vorderde ontruiming, wat door de kantonrechter werd toegewezen. [eiser01] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, met een mondelinge behandeling gepland op 31 januari 2023.

In het kort geding vorderde [eiser01] schorsing van de ontruiming, stellende dat hij door de ontruiming in een noodsituatie zou komen. Hij voerde aan dat zijn psychische gezondheid onder druk staat en dat hij geen sociaal netwerk heeft om op terug te vallen. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangenafweging in het voordeel van Havensteder uitviel, omdat de kantonrechter al rekening had gehouden met de omstandigheden van [eiser01]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de psychische gezondheid van [eiser01] niet voldoende gewicht in de schaal legt om de ontruiming te schorsen, vooral omdat de kans van slagen van het hoger beroep niet relevant is voor deze beslissing.

De vordering van [eiser01] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Havensteder zijn begroot op € 1.332,00. De voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Havensteder de ontruiming kan doorzetten ondanks het hoger beroep.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/651015 / KG ZA 23-31
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op grond van artikel 30p Rv van 23 januari 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. D.W.E. Urbanus te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING HAVENSTEDER,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.J. Martinot te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] en Havensteder genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. Th. Veling, voorzieningenrechter, en mr. Q. Chen, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eiser01] in persoon, bijgestaan door mr. D.W.E. Urbanus;
  • dhr. [naam01] (woonconsulent) namens Havensteder, bijgestaan door mr. M.M.J. Martinot.
De voorzieningenrechter gaat over tot de mondelinge behandeling. Partijen lichten ter zitting hun standpunt nader toe. Vervolgens deelt de voorzieningenrechter mee dat hij voornemens is mondeling uitspraak te doen en daartoe de zitting te schorsen. Na de schorsing doet de voorzieningenrechter mondeling uitspraak. De uitspraak luidt als volgt.

1..De beoordeling

1.1.
Met ingang van 9 oktober 2015 huurt [eiser01] van Havensteder de woning gelegen aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: het gehuurde). Bij besluit van 25 augustus 2022 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam gelast het gehuurde met ingang van 1 september 2022 te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat in het gehuurde onder meer een hoeveelheid hennep was aangetroffen. De woning is per 1 december 2022 weer toegankelijk voor [eiser01] .
1.2.
Op 29 augustus 2022 heeft Havensteder op grond van artikel 7:231 lid 2 BW de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden per datum van de feitelijke sluiting van de woning. Vervolgens heeft zij een procedure in kort geding aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Rotterdam, waarin zij een ontruiming van het gehuurde door [eiser01] heeft gevorderd. Bij vonnis van 13 oktober 2022 met zaaknummer 10088897 VV EXPL 22-366 (hierna: het Vonnis) heeft de kantonrechter de gevorderde ontruiming toegewezen.
1.3.
Bij dagvaarding van 10 november 2022 heeft [eiser01] hoger beroep ingesteld tegen het Vonnis. De mondelinge behandeling van het hoger beroep staat gepland op
31 januari 2023.
1.4.
Bij deurwaardersexploot van 6 januari 2023 aan [eiser01] heeft Havensteder de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 24 januari 2023 vanaf 07.00 uur.
1.5.
In dit kort geding vordert [eiser01] (kort gezegd) de tenuitvoerlegging van het Vonnis te verbieden dan wel te schorsen, primair tot het moment dat het gerechtshof
Den Haag onherroepelijk heeft beslist in hoger beroep, subsidiair tot een door de voorzieningenrechter te bepalen datum, dit alles op straffe van verbeurte van een op te leggen dwangsom en met veroordeling van Havensteder in de kosten van dit geding.
1.6.
[eiser01] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Havensteder, met tenuitvoerlegging van het Vonnis, misbruik maakt van haar executiebevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW, omdat [eiser01] als gevolg daarvan in een noodsituatie zal komen te verkeren. [eiser01] verwacht in dat geval op straat te belanden. Hij heeft gedurende de periode van drie maanden, waarin het gehuurde was gesloten, al ondervonden dat hij geen sociaal netwerk heeft om op terug te vallen. In die periode heeft hij veelvuldig een beroep moeten doen op het Leger des Heils en het centraal onthaal van de gemeente Rotterdam, maar daar kan hij niet permanent verblijven. Bovendien is de psychische gezondheid van [eiser01] gedurende de sluiting achteruit gegaan. Hij ondervindt depressieve klachten en is thans doorverwezen naar een psycholoog. Door de ontruiming zou hij in een negatieve spiraal terechtkomen. Een belangenafweging brengt in dit geval mee dat het belang van [eiser01] zwaarder dient te wegen dan die van Havensteder. Bovendien heeft hij goede hoop dat hij in hoger beroep gelijk krijgt, aldus [eiser01] .
1.7.
De voorzieningenrechter stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van [eiser01] bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Havensteder bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in het Vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep tegen het Vonnis blijft buiten beschouwing
(vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
1.8.
In dit geval speelt de bijzonderheid dat het Vonnis een beslissing in kort geding betreft, waaraan een weloverwogen belangenafweging vooraf is gegaan. Dat maakt dat het in beginsel niet aan de voorzieningenrechter in dit kort geding is om de belangen van [eiser01] , die hij al heeft opgevoerd in de procedure die heeft geleid tot het Vonnis, nogmaals te toetsen. Dat is voorbehouden aan het hof in de procedure in hoger beroep.
1.9.
Ten aanzien van het verweer van [eiser01] dat hij door de ontruiming op straat komt te staan en op korte termijn geen onderdak zal vinden, geldt dat de kantonrechter die omstandigheid heeft meegenomen in de belangenafweging en deze te licht heeft bevonden. De stelling van [eiser01] dat zijn psychische gezondheid tijdens de sluiting van de woning achteruit is gegaan en dat hij in behandeling is voor zijn depressieve klachten, is een nieuwe omstandigheid. Daartegen voert Havensteder echter aan dat [eiser01] tijdens de zitting bij de kantonrechter had verklaard dat hij de softdrugs, die hij in huis had, nodig had voor zijn depressie, zodat de eventuele depressie kennelijk al langer speelde bij [eiser01] en los staat van de burgermeestersluiting. Dat is zojuist tijdens de zitting bevestigd. Deze nieuwe omstandigheid kan bovendien niet los worden gezien van en ligt in het verlengde van de omstandigheid die al eerder door de kantonrechter onvoldoende is bevonden. Het komt erop neer dat de vrees van [eiser01] , dat zijn psychische gesteldheid zal lijden onder de ontruiming, bewaarheid is geworden. Maar dat neemt niet weg dat de kantonrechter met die omstandigheid rekening heeft gehouden.
1.10.
Ook het feit dat volgende week de mondelinge behandeling van het hoger beroep bij het hof Den Haag zal plaatsvinden, is geen reden voor toewijzing van de vordering. Nog daargelaten dat de voorzieningenrechter dient te abstraheren van de kans van slagen van het hoger beroep, gaat het om een ‘mondelinge behandeling na aanbrengen’, zodat niet valt te voorzien wanneer het hof arrest zal wijzen.
1.11.
Bij die stand van zaken legt de psychische gezondheid, ook in samenhang met het feit dat [eiser01] door de ontruiming op straat komt te staan, onvoldoende gewicht in de schaal om de belangenafweging in het voordeel van [eiser01] te doen uitslaan.
1.12.
Dat betekent dat de vordering van [eiser01] wordt afgewezen.
1.13.
[eiser01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Havensteder worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 656,00
Totaal € 1.332,00

2..De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vordering af;
2.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de zijde van Havensteder tot op heden begroot op € 1.332,00;
2.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
De voorzieningenrechter sluit de zitting.
Waarvan proces-verbaal,