ECLI:NL:RBROT:2023:504

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
C/10/641060 / KG ZA 22-586
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verdeling van gemeenschap en medewerking aan verkoop van woning na beëindiging van samenwoning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen twee partijen die ongeveer 30 jaar samenwoonden zonder samenlevingscontract. Na hun uiteengaan in mei 2018 zijn zij in een juridische strijd verwikkeld geraakt over de verdeling van hun gezamenlijke woning en de afwikkeling van hun vennootschap onder firma (vof). De rechtbank had eerder op 24 november 2021 een vonnis uitgesproken over de verdeling van de woning, waarbij de man was veroordeeld om de woning van de vrouw over te nemen binnen een bepaalde termijn. Deze termijn was inmiddels verstreken, en de vrouw vorderde nu dat de man medewerking verleent aan de verkoop van de woning aan een derde partij.

De rechtbank oordeelde dat de man, nu hij niet binnen de gestelde termijn had voldaan aan zijn verplichtingen, verplicht was om mee te werken aan de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter stelde dat het spoedeisend belang van de vrouw bij een beslissing op haar vorderingen evident was, aangezien zij afhankelijk was van de overwaarde van de woning voor haar levensonderhoud. De rechtbank gaf de man een termijn van acht weken om de woning op zijn naam te stellen, onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. Indien dit niet zou lukken, moest hij medewerking verlenen aan de verkoop van de woning aan een derde.

Daarnaast werden de vorderingen in reconventie van de man afgewezen, omdat hij geen verplichtingen had om te voldoen aan de eisen van de vrouw met betrekking tot de afwikkeling van de vof. De rechtbank besloot dat de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/641060 / KG ZA 22-586
Vonnis in kort geding van 24 januari 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te Capelle aan den IJssel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.T. Bol te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. D.W.M. de Haan te Oosterhout (N-B).
Partijen zullen hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 juli 2022;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de 9 producties van [eiseres01] ;
  • de 7 producties van [gedaagde01] ;
  • de mondelinge behandeling op 19 juli 2022;
  • de voortgezette mondelinge behandeling op 10 januari 2023;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres01] .
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling in juli 2022 hebben partijen te kennen gegeven dat zij via een mediationtraject willen proberen hun geschil op te lossen. Daarop heeft de voorzieningenrechter partijen verwezen naar het mediationbureau en is de procedure, in afwachting daarvan, aangehouden. Op 28 november 2022 heeft de mediator aan de voorzieningenrechter bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. Vervolgens is een nieuwe zittingsdatum bepaald. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres01] producties 10 t/m 12 in het geding gebracht. Op 10 januari 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht. Aan het einde van de zitting heeft de voorzieningenrechter de mondelinge behandeling gesloten en is vonnis bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben ongeveer 30 jaar met elkaar samengewoond zonder samenlevingscontract. Zij zijn (ieder voor de onverdeelde helft) eigenaar van de woning gelegen aan het [adres01] te [plaats01] (hierna: de woning). Daarnaast zijn/waren zij de (enige) vennoten van [bedrijf01] (hierna: de vof).
2.2.
In mei 2018 zijn partijen uit elkaar gegaan. Voor de financiële afwikkeling van de samenleving hebben zij een procedure gevoerd bij deze rechtbank. Bij (onherroepelijk geworden) vonnis van 24 november 2021 heeft deze rechtbank een uitspraak gedaan over de (wijze van) verdeling van de woning, schulden (waaronder een schuld aan de Interbank) en de vof. De beslissing luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
De rechtbank:
3.1.
deelt de woning op het adres [adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] aan [gedaagde01] toe tegen een door een makelaar te bepalen bindende taxatiewaarde en gelast partijen medewerking te verlenen aan de notariële levering/toedeling van de woning aan [gedaagde01] binnen vier maanden na de datum van dit vonnis onder de voorwaarden dat:
a. [gedaagde01] ervoor zorgdraagt dat [eiseres01] uiterlijk ten tijde van de toedeling van de woning aan hem wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening; en
b. [gedaagde01] de helft van de eventuele overwaarde van de woning aan [eiseres01] voldoet, eveneens uiterlijk ten tijde van de toedeling van de woning aan [gedaagde01] ;
(…)
3.3.
bepaalt dat partijen moeten meewerken aan de keuze van de makelaar en de waardering van de woning tegen de actuele vrije verkoopwaarde door die makelaar zoals bepaald in overweging 2.8 en dat partijen ieder de helft van de taxatiekosten moeten betalen;
3.4.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van de kosten die gemoeid zijn met de levering/toedeling van de woning aan hem en met het ontslag van [eiseres01] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening in geval van toedeling van de woning aan [gedaagde01] ;
3.5.
bepaalt dat, in het geval [gedaagde01] niet binnen vier maanden na datum van dit vonnis volledig heeft voldaan aan zijn veroordeling om de woning op zijn naam te stellen onder de hiervoor genoemde voorwaarden, de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde via de op grond van randnummer 3.3 gekozen makelaar, in welk geval:
a. ieder van partijen de helft van de eventuele verkoopkosten draagt;
b. de hypothecaire geldlening die op de woning rust moet worden afgelost met de verkoopopbrengst van die woning, waarna de eventuele overwaarde (zijnde de verkoopopbrengst, verminderd met de verkoopkosten en de dan openstaande hypothecaire geldlening) bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld dan wel de eventuele onderwaarde door partijen in hun onderlinge verhouding bij helfte moet worden gedragen;
c. [gedaagde01] moet meewerken aan de verkoop van de woning aan een derde;
d. dit vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van de rechtshandelingen die [gedaagde01] dient te verrichten in verband met de verkoop en levering van de woning aan een derde, waarbij [eiseres01] zich wat betreft de vraag- en laatprijs moet conformeren aan de adviezen van de makelaar;
3.6.
bepaalt dat de waarde van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde spaarpolis op het moment van toedeling van de woning aan [gedaagde01] dan wel verkoop van de woning aan een derde door partijen bij helfte moet worden verdeeld, onder de verplichting van [eiseres01] om hetgeen [gedaagde01] vanaf juni 2018 tot het moment van toedeling dan wel verkoop van de woning meer aan premie heeft betaald dan zijn aandeel hierin, aan [gedaagde01] te vergoeden;
3.7.
bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de op 1 juni 2018 openstaande schuld (te weten: het openstaande kredietbedrag inclusief kredietvergoeding en rente) bij Interbank met contractnummer 732700876 en veroordeelt [eiseres01] , voor zover [gedaagde01] vanaf 1 juni 2018 ten aanzien van deze schuld meer heeft betaald aan de Interbank dan zijn aandeel hierin, tot betaling van dit meerdere aan [gedaagde01] ;
3.8.
bepaalt dat [eiseres01] haar medewerking moet verlenen aan de afwikkeling van de vof met 1 juni 2018 als peildatum voor de waardebepaling van de vof;
(…)”
2.3.
Partijen hebben gekozen voor een taxatie van de woning door Kolpa van der Hoek Taxatie en Advies (hierna: de makelaar). De makelaar heeft op 10 maart 2022 een taxatierapport uitgebracht, waarin de marktwaarde van de woning is getaxeerd op
€ 340.000,-.
2.4.
Nadat de aan [gedaagde01] gegeven termijn om de woning van [eiseres01] over te nemen, was verstreken, heeft [eiseres01] de makelaar verzocht stappen te ondernemen om tot verkoop van de woning aan een derde over te gaan. [gedaagde01] weigert hieraan medewerking te verlenen.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde01] te veroordelen om binnen 2 dagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar zijn medewerking te verlenen aan een bezichtiging door de makelaar met fotograaf, en de adviezen van de fotograaf op te volgen voor het zo optimaal mogelijk presenteren van de woning, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 2.000,- per dag, voor iedere dag dat [gedaagde01] daar na betekening van dit vonnis mee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
- [gedaagde01] te veroordelen om binnen 2 dagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar de sleutels van de woning af te geven aan de makelaar ten behoeve van een bezichtiging door de makelaar en potentiële kopers, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per dag, voor iedere dag dat [gedaagde01] daar na betekening van dit vonnis mee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
- [gedaagde01] te veroordelen om binnen 2 dagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar zijn medewerking te verlenen aan een bezichtiging door de makelaar en potentiële kopers toegang tot de woning te verschaffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per dag, voor iedere dag dat [gedaagde01] daar na betekening van dit vonnis mee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
- [gedaagde01] te bevelen een bord met de tekst “te koop” te dulden op een plek zichtbaar vanaf de straat, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per dag, voor iedere dag dat [gedaagde01] daar na betekening van dit vonnis mee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
- [gedaagde01] te verbieden om aanwezig te zijn bij een bezichtiging, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- voor iedere dag dat [gedaagde01] daar na betekening van dit vonnis mee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
- [gedaagde01] te bevelen de overige aanwijzingen van de makelaar op te volgen, bijvoorbeeld zodra medewerking nodig is voor taxatie en/of bouwkundige keuring door potentiële kopers, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- voor iedere dag dat [gedaagde01] daar na betekening van dit vonnis mee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
- [gedaagde01] wordt veroordeeld om de woning één week voor het notarieel transport te ontruimen en bezemschoon achter te laten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- voor iedere dag dat [gedaagde01] daar na betekening van dit vonnis mee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
- en voorts, voor het geval [gedaagde01] gedurende 4 weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis in gebreke blijft met het voldoen aan het vonnis, dan wel zoveel eerder als een der dwangsommen het maximum heeft bereikt, [gedaagde01] te veroordelen de woning gelegen aan het [adres01] te [plaats01] te ontruimen en ontruimd te houden en de woning met overhandiging van de passende sleutels, ter beschikking te stellen aan [eiseres01] , met het verbod aan [gedaagde01] om de woning weer te betreden, met machtiging van [eiseres01] om, voor het geval gedaagde niet voldoet, hem te noodzaken desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
- [gedaagde01] te veroordelen in de kosten van dit kort geding.
3.2.
[gedaagde01] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres01] in haar vorderingen dan wel haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiseres01] in de kosten van het geding, althans kosten rechtens.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[eiser01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerster01] te veroordelen volledige medewerking te verlenen aan uitvoering van het vonnis van 24 november 2021 en dan specifiek hetgeen de rechtbank heeft bepaald onder punt 3.6. tot en met 3.8., onder verbeuring van een dwangsom van € 2.000,- per dag of dagdeel, met een maximum van € 50.000,- dat [verweerster01] na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft;
II. [verweerster01] te veroordelen om [eiser01] en de boekhouder, [naam01] , te berichten dat zij akkoord gaat met de waardebepaling van de vof op de wijze zoals is verwoord in het bericht van 16 juli 2022 (vgl. productie 7), inhoudende dat [verweerster01] aan [eiser01] nog een bedrag verschuldigd is van € 19.275,-, te vermeerderen met een PM post voor de verschuldigde wettelijke handelsrente, onder verbeuring van een dwangsom van € 2.000,- per dag of dagdeel, met een maximum van € 50.000,- dat [verweerster01] na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft;
III. te bepalen dat [eiser01] na volledige medewerking van [verweerster01] aan hetgeen de rechtbank Rotterdam in zijn vonnis van 24 november 2021 heeft bepaald onder punt 3.6. tot en met 3.8. nog vier maanden, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, de gelegenheid krijgt om de financiering te formaliseren en in de tussenliggende periode [eiser01] geen medewerking hoeft te verlenen aan verkoop van de woning via Kolpa Makelaars of via een andere makelaar;
IV. in geval de voorzieningenrechter de vordering van [verweerster01] zal toewijzen, [verweerster01] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan het in depot zetten bij de notaris van een bedrag van € 3.443,91, zijnde de helft van de thans nog openstaande Interbank schuld waar beide partijen draagplichtig voor zijn, onder verbeuring van een dwangsom van € 2.000,- per dag of dagdeel, met een maximum van € 50.000,- dat [verweerster01] na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft;
V. [verweerster01] te veroordelen in de kosten van deze procedure, althans kosten rechtens.
4.2.
[verweerster01] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser01] in zijn vorderingen dan wel hem zijn vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van [eiser01] in de kosten van de procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
Het spoedeisend belang
5.2.
[eiseres01] stelt dat de termijn die deze rechtbank aan [gedaagde01] heeft gegeven om de woning van haar over te nemen al lang is verstreken en [gedaagde01] daarom verplicht is om, conform het vonnis, medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan een derde.
Daartegenover staat het standpunt van [gedaagde01] dat hij de woning van [eiseres01] wenst over te nemen, maar daartoe niet in staat is omdat [eiseres01] geen medewerking verleent aan de beslispunten 3.6. t/m 3.8. van het vonnis – zijnde de afwikkeling van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde spaarpolis, de schuld bij de Interbank en de vof –, terwijl zij daartoe wel is veroordeeld.
5.3.
Partijen vorderen in feite over en weer nakoming door de ander van het vonnis van 24 november 2021, zodat zij tot een financiële afwikkeling van hun samenleving kunnen komen. Nu partijen een verschil van mening hebben over de uitleg van het vonnis en de waarde van de vof en zij daardoor in een onverdeelde gemeenschap blijven zitten, zonder dat er enig uitzicht is op een oplossing op korte termijn, is het spoedeisend belang van partijen bij een beslissing op hun vorderingen gegeven. Dat klemt temeer, nu [eiseres01] voldoende heeft onderbouwd dat zij afhankelijk is van de overwaarde van de woning om in haar levensonderhoud te voorzien.
De spaarpolis
5.4.
In rov. 3.6. van haar vonnis heeft deze rechtbank bepaald dat de waarde van de spaarpolis gelijkelijk wordt verdeeld tussen partijen
“op het moment van toedeling van de woning aan [gedaagde01] dan wel verkoop van de woning aan een derde door partijen”. Pas op dat moment is [eiseres01] verplicht om hetgeen [gedaagde01] vanaf juni 2018 tot de toedeling of verkoop van de woning meer aan premie heeft betaald dan zijn aandeel daarin, aan [gedaagde01] te vergoeden. Bovendien zal de vergoeding daarvan, praktisch gezien, geschieden middels verrekening met het dan door [eiseres01] te ontvangen aandeel in de verkoopwaarde van de woning. Nu dat moment zich nog niet heeft aangediend, vloeit uit die bepaling thans geen verplichting voor [eiseres01] voort om iets te doen of tot enige betaling aan [gedaagde01] over te gaan. Wel zal, als haar aandeel in de woning daadwerkelijk aan [gedaagde01] wordt overgedragen, die verrekening dienen plaats te vinden.
De schuld aan Interbank
5.5.
In rov. 3.7. van het vonnis is bepaald dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de op 1 juni 2018 openstaande schuld aan Interbank inclusief kredietvergoeding en rente. Aangezien [gedaagde01] vanaf 1 juni 2018 de schuld alleen heeft afgelost, is [eiseres01] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde01] van het meerdere dat [gedaagde01] vanaf 1 juni 2018 ten aanzien van deze schuld meer heeft betaald/betaalt aan Interbank dan zijn aandeel daarin.
5.6.
Op 1 juni 2018 bedroeg de schuld een bedrag van € 16.758,07. [gedaagde01] heeft als productie 5 een overzicht overgelegd van de door hem gedane betalingen aan aflossing en rente over de periode van 1 januari 2018 t/m 29 april 2022 alsook een brief van Interbank van 20 juni 2022. Daaruit blijkt dat [gedaagde01] over het algemeen een bedrag van € 293,00 per maand aan aflossing en rente betaalde aan Interbank en dat de schuld op 30 juni 2022 nog
€ 6.887,81 bedroeg. De helft van de door [gedaagde01] betaalde bedragen aan aflossing en rente vanaf 1 juni 2018 dient te worden gedragen door [eiseres01] .
5.7.
[eiseres01] heeft aangevoerd dat zij, zodra de woning is verkocht en zij over haar aandeel in de overwaarde kan beschikken, haar aandeel in de schuld aan Interbank kan inlossen. Zij meent dat haar aandeel in deze schuld niet in verhouding staat tot de overwaarde die zij zal ontvangen uit de verkoop van de woning, zodat [gedaagde01] niet kan verlangen dat zij dat aandeel in die schuld eerst betaalt.
5.8.
De voorzieningenrechter begroot (uitgaande van de hypotheeklening van
€ 238.072,-, de waarde van de spaarpolis van € 25.165,99 op 31 december 2021 en de marktwaarde van € 340.000,-) het aandeel van [eiseres01] in de overwaarde voorshands op ruim € 60.000,-. [eiseres01] heeft dan ook terecht gesteld dat de aan haar toekomende waarde in de woning de vergoeding die zij aan [gedaagde01] moet betalen ter zake van de lening aan Interbank, ruim overschrijdt. Gelet daarop en op de omstandigheid dat de overdracht van haar aandeel in de woning (of het aan [gedaagde01] is of aan een derde) binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden, slaagt het verweer van [eiseres01] .
Afwikkeling van de vof
5.9.
De afwikkeling van de vof heeft tot op heden niet plaatsgevonden, omdat partijen het niet eens zijn over de waarde van de vof per 1 juni 2018. In die situatie kan [gedaagde01] [eiseres01] niet verwijten dat zij weigert medewerking te verlenen aan de afwikkeling van de vof.
5.10.
[gedaagde01] heeft als onderbouwing van de waarde als productie 7 een berekening overgelegd van de (voormalige) boekhouder van de vof, [bedrijf02] (hierna: [naam01] ). Op basis daarvan meent [gedaagde01] dat [eiseres01] aan hem een bedrag van € 19.275,- verschuldigd is in het kader van de verdeling van de vof.
Aan de andere kant heeft [eiseres01] als productie 10 een tweetal berichten van [naam02] (hierna: [naam02] ) overgelegd, waarin [naam02] betoogt dat [gedaagde01] bij de verdeling van de vof een bedrag van € 8.187,- (zijnde het positieve saldo van de kapitaalrekening van [eiseres01] per 1 juni 2018) aan [eiseres01] dient uit te keren. Daar komt volgens [eiseres01] nog een bedrag van € 1.652,02 bij, zijnde de helft van het aan [naam01] te betalen bedrag voor verrichte werkzaamheden, derhalve
€ 9.839,02 in totaal.
5.11.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het voor de afwikkeling van de vof noodzakelijk is om de waarde van de vof te bepalen. Uit de stukken van [naam01] en [naam02] valt de waarde van de vof echter niet eenduidig vast te stellen.
De berekening van [naam01] houdt geen rekening met het feit dat [gedaagde01] de vof als eenmanszaak heeft voortgezet vanaf 1 juni 2018 en [eiseres01] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de wijze waarop [naam01] tot de waardebepaling is gekomen. Zo is zij het niet eens met de aan de auto toegekende boekwaarde, de toerekening van kosten en het feit dat [naam01] het negatieve eigen vermogen (- € 14.936,-) gelijkelijk verdeelt over partijen terwijl het saldo van de kapitaalrekening van [gedaagde01] (- € 23.123,-) negatief is en dat van de kapitaalrekening van [eiseres01] positief (+ € 8.187,-).
Daar staat tegenover dat [naam02] weliswaar kanttekeningen plaatst bij de waardebepaling van [naam01] maar zelf geen onderbouwde waardebepaling van de vof heeft gegeven. De enkele opmerking dat de waarde van de vof, bij (de kennelijk door hem aangenomen) afwezigheid van goodwill en stille reserves, gelijk te stellen is aan het negatieve eigen vermogen van € 14.936,-, is onvoldoende, nu verdere onderbouwing ontbreekt terwijl ook niet valt te zeggen of die aannames juist zijn. De omstandigheid dat de vof beschikte over een (les)auto die door [gedaagde01] werd en wordt benut om daarmee inkomsten te vergaren en de voortzetting van de onderneming van de vof als eenmanszaak kunnen van invloed zijn op de waarde die aan de auto toekomt maar ook op de vraag of sprake is van goodwill. Voorshands acht de voorzieningenrechter het onaannemelijk dat [eiseres01] aan [gedaagde01] een bedrag van enige omvang dient te betalen.
Vorderingen I. en II. in reconventie
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat [verweerster01] , wat betreft de kwestie van de spaarpolis en de schuld aan Interbank, vooralsnog geen verplichting heeft om iets te doen of tot enige betaling aan [eiser01] over te gaan. Verder is niet gebleken dat zij een onredelijk standpunt inneemt in de kwestie van de afwikkeling van de vof. Dat brengt met zich dat de voorzieningenrechter geen grond ziet om [verweerster01] nu te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de uitvoering van het vonnis van 24 november 2021, zoals gevorderd. Vordering I. wordt daarom afgewezen.
5.13.
Vordering II. ligt eveneens voor afwijzing gereed. Nog daargelaten dat de vordering een declaratoir karakter heeft en een kort geding niet leent voor toewijzing daarvan, kan zoals gezegd in rov. 5.11. niet zonder meer worden uitgegaan van de juistheid van de waardebepaling door [naam01] .
De vorderingen in conventie en vorderingen III. en IV. in reconventie
5.14.
Duidelijk is dat de in het vonnis aan [gedaagde01] gegeven termijn om de woning van [eiseres01] over te nemen al lang is verstreken, zodat [gedaagde01] in beginsel gehouden is om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan een derde. In zoverre is de vordering in conventie toewijsbaar.
5.15.
Tegelijkertijd speelt mee dat het goed mogelijk is dat [gedaagde01] , gezien de waarde van de woning, zijn inkomen en het te financieren bedrag, in staat is de financiering voor het overnemen van het aandeel van [eiseres01] in de woning rond te krijgen. Die overname achtte de rechter in de bodemzaak primair op zijn plaats; dat geldt nu nog, nu de verkoop aan een derde nodeloze extra kosten met zich meebrengt. [gedaagde01] dient echter, zo begrijpt de voorzieningenrechter, voor het verkrijgen van een hypotheek duidelijkheid aan de bank te verschaffen over het uitkoopbedrag in het kader van de afwikkeling van de vof. Voor een daadwerkelijke afwikkeling van de vof op dit moment is nodig dat partijen accepteren dat er een afwikkeling komt op basis van stukken die thans bekend zijn, maar daartoe zijn zij geen van beiden bereid. Daar waar [eiseres01] stelt dat [gedaagde01] € 9.839,02 aan haar verschuldigd is, meent [gedaagde01] dat hij een bedrag van € 19.275,- dient te ontvangen van [eiseres01] . Partijen hebben elkaar op die manier in de tang en zijn nu in een impasse geraakt, waar zij zonder maatregelen van buitenaf niet zelf uitkomen. Zolang zij op dit punt geen overeenstemming kunnen bereiken, is het voeren van een bodemprocedure de geëigende weg om de wijze van afwikkeling van de vof vast te stellen.
5.16.
Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de volgende voorzieningen te treffen.
Met dit vonnis kan [gedaagde01] aan de bank duidelijkheid verschaffen over zijn financiële positie in het kader van de financieringsaanvraag, te weten dat hem de helft van de spaarpolis toekomt, vermeerderd met minstens € 5.000,- uit hoofde van de Interbanklening, terwijl hij voor de afwikkeling van de vof ten hoogste € 9.839,02 aan [eiseres01] verschuldigd zal zijn. Hij dient binnen twee weken een bodemprocedure aanhangig te maken om tot de afwikkeling van de vof te komen, tenzij partijen het daarover binnen die periode alsnog eens worden. Aan [gedaagde01] zal een laatste termijn van acht weken, vanaf de datum van deze uitspraak, worden gegeven om de financiering voor het overnemen van de woning van [eiseres01] te realiseren. De door hem verzochte termijn van vier maanden is te lang en niet redelijk, gezien het lange tijdsverloop sinds het vonnis van 24 november 2021 en de voorbereidingen die, gelet op de mededelingen ter zitting, al moeten zijn getroffen. Voor het geval het [gedaagde01] niet lukt om binnen de termijn van acht weken de woning op zijn naam te stellen onder ontslag van [eiseres01] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, zal hij in conventie worden veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop en de levering van de woning aan een derde op de wijze zoals door [eiseres01] is gevorderd. De door haar gevorderde ontruiming wordt dan eveneens toegewezen, zij het dat de gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie wordt afgewezen, omdat deze ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
5.17.
Met de toe te wijzen ontruiming ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om nog dwangsommen te verbinden aan de veroordeling van [gedaagde01] tot medewerking aan de verkoop.
Proceskosten
5.18.
Nu partijen voorheen in een affectieve relatie tot elkaar stonden, zullen de proceskosten tussen hen – zowel in conventie als in reconventie – worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde01] , indien en zodra het hem niet lukt om binnen de termijn van acht weken vanaf de uitspraak van dit vonnis de woning, onder ontslag van [eiseres01] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, op zijn naam te stellen, om na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde, inhoudende dat:
- [gedaagde01] binnen 2 dagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar zijn medewerking verleent aan een bezichtiging door de makelaar met fotograaf, en de adviezen van de fotograaf opvolgt voor het zo optimaal mogelijk presenteren van de woning;
- [gedaagde01] binnen 2 dagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar de sleutels van de woning afgeeft aan de makelaar ten behoeve van een bezichtiging door de makelaar en potentiële kopers;
- [gedaagde01] binnen 2 dagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar zijn medewerking verleent aan een bezichtiging door de makelaar en potentiële kopers toegang tot de woning te verschaffen;
- [gedaagde01] een bord met de tekst “te koop” duldt op een plek zichtbaar vanaf de straat;
- het [gedaagde01] is verboden om aanwezig te zijn bij een bezichtiging;
- [gedaagde01] de overige aanwijzingen van de makelaar opvolgt, bijvoorbeeld zodra medewerking nodig is voor taxatie en/of bouwkundige keuring door potentiële kopers;
- [gedaagde01] de woning één week voor het notarieel transport ontruimt en bezemschoon achterlaat;
6.2.
veroordeelt [gedaagde01] , voor het geval hij – na het verstrijken van de termijn van acht weken – gedurende 4 weken na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met het voldoen aan de onder 6.1. gegeven veroordeling, om de woning gelegen aan het [adres01] te [plaats01] te ontruimen en ontruimd te houden en de woning met overhandiging van de passende sleutels, ter beschikking te stellen aan [eiseres01] , met het verbod aan [gedaagde01] om de woning weer te betreden;
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.6.
verleent [eiser01] een termijn van acht weken vanaf de uitspraak van dit vonnis om de woning op zijn naam te stellen, onder ontslag van [verweerster01] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
6.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
2091 / 106