ECLI:NL:RBROT:2023:5038

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
10/307812-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een cocaïne-invoeraangklacht met alternatieve scenario's

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 78 kilogram cocaïne in Nederland, waarbij de verdachte werd verdacht van betrokkenheid bij het afzetten van een uithaler bij een haven in Rotterdam. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 24 mei 2023.

De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, met een eis tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de bestuurder was van de Volvo die betrokken was bij het afzetten van de uithaler. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Tevens is besloten dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een telefoon en een Volvo, aan de verdachte worden teruggegeven. Dit vonnis is uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/307812-22
Datum uitspraak: 7 juni 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01],
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.J.P. Coenen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Vrijspraak

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte de bestuurder van de Volvo was waarmee een van de uithalers in de buurt van het terrein van [bedrijf01] is afgezet. Weliswaar heeft een getuige verklaard dat hij rond het tijdstip waarop de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd met de verdachte ergens anders zou zijn, maar uit onderzoek blijkt dat deze verklaring niet juist is.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 24 november 2022 wordt omstreeks 22:22 uur door cameratoezicht gezien dat twee vermoedelijke uithalers – die zijn afgezet door een Opel – met tassen richting het afgesloten terrein van [bedrijf01] rennen. Later in de nacht van 24 op 25 november 2022 wordt omstreeks 01:07 uur op camerabeelden gezien dat een Volvo met kenteken [kenteken01] een derde persoon afzet bij het terrein van [bedrijf01] . Vervolgens worden omstreeks 02:15 uur drie verdachten aangehouden in de container met nummer [containernummer01] Omstreeks 02:54 uur wordt er een ANPR-hit op de Volvo ontvangen. Kort daarna worden de verdachte – op dat moment de bestuurder van de Volvo – en de medeverdachte [medeverdachte01] – de bijrijder – aangehouden.
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat het de verdachte is geweest die omstreeks 01:07 uur als bestuurder van de Volvo een uithaler heeft afgezet bij het terrein van [bedrijf01] . De verdachte heeft verklaard dat hij die nacht tussen 00:30 uur en 01:30 uur ergens anders was samen met zijn vriend [naam01] en dat hij zijn Volvo op dat moment had uitgeleend, terwijl zijn tasje met daarin zijn telefoon was achtergebleven in de auto.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [naam01] . Anders dan de officier van justitie stelt, vindt de rechtbank deze verklaring geloofwaardig. Dat maakt dat de verklaring van de verdachte aannemelijk is geworden.
Het enkele feit dat de telefoon van de verdachte omstreeks 01:07 uur aanstraalde in de omgeving van het terrein van [bedrijf01] is onvoldoende om betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen vast te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat niet is vast te stellen dat het de verdachte is die als bestuurder van de Volvo om 01.07 uur iemand bij de haven heeft afgezet of dat de verdachte op dat tijdstip in de auto zat.
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

5..In beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • telefoon, Apple, omschrijving: [proces-verbaalnummer01] ;
  • personenauto, Volvo met kenteken [kenteken01] , omschrijving: [proces-verbaalnummer02] .
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd, zal ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

6..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
- telefoon, Apple, omschrijving: [proces-verbaalnummer01] ;
- personenauto, Volvo met kenteken [kenteken01] , omschrijving: [proces-verbaalnummer02] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.D. Schmahl en K. Dere, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, in of omstreeks de periode van 22 november 2022 tot en met 25 november 2022,
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 78 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 22 november 2022 tot en met 25 november 2022,
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren van ongeveer 78 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- een of meerdere personen met een auto (te weten een Volvo met kenteken [kenteken01] ) af te zetten op/bij het terrein van [bedrijf01] , zodat deze perso(o)nen in de gelegenheid werd(en) gesteld om voornoemde hoeveelheid cocaïne uit te halen uit container [containernummer01] en/of
- ( vervolgens) in contact te blijven met (andere) leden van de criminele organisatie over het ophalen van voornoemde perso(o)nen en/of daarvoor paraat te blijven staan.
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)