Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- verzoeker en zijn hiervoor genoemde advocaat;
- de rechter.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 februari 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een civiele procedure. Het verzoeker betrof een zaak over de onderhoudsbijdrage en de regeling van zorg- en opvoedingstaken voor een minderjarig kind. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.W. Boer, stelde dat de rechter, mr. J.C.M. Middendorp, zich partijdig had opgesteld tijdens de mondelinge behandeling. Hij voerde aan dat de rechter hem niet de gelegenheid had gegeven om adequaat te reageren op beschuldigingen van de wederpartij, die onder andere alcohol- en drugsmisbruik inhielden. De verzoeker vond dat de vragen van de rechter confronterend waren en dat de rechter de indruk wekte de beschuldigingen van de wederpartij te steunen.
De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij het stellen van vragen en dat het stellen van kritische vragen niet automatisch duidt op partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet voldoende concrete omstandigheden had aangevoerd die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter in het kader van een feitenonderzoek vragen mag stellen en dat de verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.
De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen en dat het verzoek tot wraking derhalve werd afgewezen.