ECLI:NL:RBROT:2023:5027

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
652535 / HA RK 23-154
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure over onderhoudsbijdrage en zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 februari 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een civiele procedure. Het verzoeker betrof een zaak over de onderhoudsbijdrage en de regeling van zorg- en opvoedingstaken voor een minderjarig kind. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.W. Boer, stelde dat de rechter, mr. J.C.M. Middendorp, zich partijdig had opgesteld tijdens de mondelinge behandeling. Hij voerde aan dat de rechter hem niet de gelegenheid had gegeven om adequaat te reageren op beschuldigingen van de wederpartij, die onder andere alcohol- en drugsmisbruik inhielden. De verzoeker vond dat de vragen van de rechter confronterend waren en dat de rechter de indruk wekte de beschuldigingen van de wederpartij te steunen.

De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij het stellen van vragen en dat het stellen van kritische vragen niet automatisch duidt op partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet voldoende concrete omstandigheden had aangevoerd die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter in het kader van een feitenonderzoek vragen mag stellen en dat de verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen en dat het verzoek tot wraking derhalve werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/652535 / HA RK 23-154
Beslissing van 28 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. A.W. Boer,
strekkende tot de wraking van
mr. J.C.M. Middendorp,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met nummers C/10/600505/ FA RK 20-5262 en C/10/649577/ FA RK 22-8981. Die zaak betreft een civiele procedure tussen [naam wederpartij] en verzoeker met betrekking tot de onderhoudsbijdrage en de regeling en verdeling van zorg- en opvoedingstaken ter zake van hun minderjarig kind. Verder gaat het om een door [naam wederpartij] verzochte voorlopige voorziening. Het dossier van deze zaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
- het wrakingsverzoek van verzoeker, op 8 februari 2023 mondeling gedaan tijdens de mondelinge behandeling van de hiervoor onder 1.1. genoemde zaak.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • verzoeker en zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat door de manier van vragen stellen tijdens de mondelinge behandeling de rechter zich partijdig heeft opgesteld. Zo heeft de rechter de verzoeker niet de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om beide zaken (voorlopige voorziening en bodemzaak) gezamenlijk te behandelen. Op de zitting heeft de advocaat van de verzoeker niet de gelegenheid gekregen om naar aanleiding van het door de wederpartij gestelde in het 223 Rv-verzoek en de daarin geuite - onterechte - beschuldigingen, direct het standpunt van de verzoeker naar voren te brengen en in te gaan op de stellingen van de advocaat van de wederpartij. De rechter heeft op een toon alsof zij waarheid toekende aan de beschuldigingen door de wederpartij van alcohol- en drugsmisbruik van de verzoeker, hem vragen hierover gesteld, terwijl de rechter niet eerst gevraagd heeft wat er op de avond op 26 november 2022 precies was gebeurd. Uit de vragen, de toonzetting daarvan en het ontbreken van een open vraag naar het verhaal van de verzoeker kan verzoeker niet afleiden dat er sprake was van een feitenonderzoek, zoals de rechter heeft aangevoerd. Er was geen sprake van een feitenonderzoek, maar van verwijten die de rechter heeft geuit en waarop zij een reactie van verzoeker vroeg. In het proces-verbaal is opgenomen dat de rechter de verzoeker voorhield dat zij irritatie opmerkte, maar in het proces-verbaal staat niet te lezen dat de rechter direct daarna aan verzoeker voorhield dat zijn kind last heeft van de frustraties van verzoeker. Deze gang van zaken was voor verzoeker niet meer acceptabel. De rechter ging eraan voorbij dat de geuite frustratie direct het gevolg was van de wijze waarop de zitting verliep, waarbij de ex-partner en haar advocaat verwijten konden uiten, waarna er geen gestructureerde reactie van de verzoeker en zijn advocaat werd gevraagd, en de rechter vervolgens de beschuldigingen als verwijten aan verzoeker overnam. Dit leidde tot de conclusie bij verzoeker dat de rechter zich niet onpartijdig opstelde.
2.2.
De rechter heeft in haar mondelinge toelichting laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.1
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt als volgt. De wrakingskamer stelt in dit verband voorop dat een rechter een grote mate van vrijheid heeft bij de bepaling van het verloop en de voortgang van de zitting en de wijze van mondelinge behandeling. Het staat de rechter daarbij vrij om partijen (kritische) vragen te stellen, waarbij het kan gebeuren dat aan de ene partij meer vragen worden gesteld dan aan de andere partij. Hieruit vloeit voort dat bepaalde vragen of opmerkingen van een rechter ter zitting door een partij als confronterend kunnen worden ervaren. Anderzijds biedt het bevragen van een partij juist de mogelijkheid om diens standpunt nader te onderbouwen en te verduidelijken.
Uit de zittingsaantekeningen van de zitting van 8 februari 2023 blijkt dat de rechter, nadat de advocaat van de wederpartij het woord had gekregen, de door de wederpartij gestelde beschuldigingen - wijze van communiceren met de wederpartij, drugs- en alcoholgebruik - in vragende zin heeft voorgehouden aan de verzoeker en naar zijn reactie heeft gevraagd. Uit bladzijde 3 van de zittingsaantekeningen blijkt dat verzoeker de gelegenheid en ruimte heeft gekregen om op deze beschuldigingen te reageren en daar ook gebruik van heeft gemaakt. Daarbij is hij ook ingegaan op wat er volgens hem is gebeurd op 26 november 2022. Vervolgens heeft de wederpartij het woord gekregen en heeft de rechter de verzoeker om een reactie gevraagd, met daarbij de vraag of hij een andere versie heeft over hetgeen de wederpartij net naar voren had gebracht. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de rechter nog toegelicht dat zij in het kader van feitenonderzoek de producties van de wederpartij aan verzoeker heeft voorgehouden. Volgens de inhoud van die producties zou er sprake zijn van huiselijk geweld, en omdat huiselijk geweld schadelijk is voor de ontwikkeling van een minderjarig kind heeft de rechter in dat kader vragen gesteld aan de verzoeker.
Het enkel voorhouden van de inhoud van de stukken, hetgeen geheel feitelijk van aard is, levert naar het oordeel van de wrakingskamer niet een objectieve ondersteuning voor de vrees voor partijdigheid van de rechter op. Dit klemt temeer nu de rechter nog niet klaar was met het feitenonderzoek ter zitting en nergens uit blijkt dat de rechter de indruk heeft gewekt dat zij het met de wederpartij eens was. Uit de feitelijke gang van zaken ter zitting van 8 februari 2023, zoals die uit de stukken en de gegeven toelichting naar voren komt, kan niet worden afgeleid dat de rechter met haar manier van vragen stellen de voorkeur zou geven aan het standpunt van de wederpartij, noch dat zij de schijn heeft gewekt dat te zullen doen. Zo geeft het enkele feit dat de rechter ter zitting een opmerking maakte over de zichtbare irritatie bij verzoeker geen objectieve reden om aan haar onpartijdigheid te twijfelen.
3.4.2
Uit de omstandigheid dat de bodemprocedure en voorlopige voorziening gezamenlijk zijn behandeld, zonder dat verzoeker en zijn advocaat zich hierover vooraf hebben kunnen uitlaten, kan evenmin de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor worden afgeleid. Ter zitting heeft de rechter toegelicht dat, indien een voorlopige voorziening wordt behandeld, in beginsel uit praktisch oogpunt ook de bodemprocedure erbij wordt behandeld, voor het geval beide partijen ter zitting overeenstemming bereiken. In deze handelwijze kan naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin een grond voor wraking worden gevonden.
3.5
Gelet op het voorgaande kan hetgeen namens verzoeker is aangevoerd niet tot gegrondverklaring van het verzoek leiden. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.I. Mentink, voorzitter, mr. K.A. Baggerman en mr. drs. E. van Schouten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door mr. drs. E. van Schouten in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023 in tegenwoordigheid van
mr. N. Jallal, griffier en door hen ondertekend.