ECLI:NL:RBROT:2023:5020

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
652225 / HA RK 23-128
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek en misbruik van wrakingsmiddel door verzoeker

Op 20 februari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen de rechters E.I. Mentink, K.A. Baggerman en E. van Schouten. Het verzoek was gebaseerd op de afwijzing van een verzoek om de zitting via telehoren te laten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat het niet toewijzen van dit verzoek een procedurele beslissing is die in beginsel geen grond voor wraking kan vormen. De rechters gaven een toelichting op hun beslissing, die niet als onbegrijpelijk werd beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van de verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Bovendien werd vastgesteld dat de verzoeker lichtvaardig gebruik maakte van het wrakingsmiddel, aangezien hij herhaaldelijk wrakingsverzoeken indiende telkens wanneer zijn verzoeken niet werden gehonoreerd. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

De beslissing werd genomen in het openbaar en is op 20 februari 2023 uitgesproken door de voorzitter en de andere rechters, met de griffier aanwezig. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: 652225 / HA RK 23-128
Schriftelijke bevestiging van de mondeling gegeven beslissing van 20 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mrs. E.I. Mentink,
K.A. Baggerman en E. van Schouten,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Op 27 januari 2023 heeft verzoeker hangende de bestuursrechtelijke procedure met kenmerk ROT 22 / 3883 VOG GVZ een verzoek ingediend tot wraking van rechter
mr. G.C.W. van der Feltz.
Dit wrakingsverzoek (kenmerk 651798 / HA RK 23-92) stond gepland op de zitting van
20 februari 2023. In verband met dit wrakingsverzoek heeft verzoeker aan de wrakingskamer op voorhand een aantal verzoeken voorgelegd, waaronder het verzoek om de wrakingszitting door middel van telehoren te laten plaatsvinden. Op 1 februari 2023 heeft de wrakingskamer op alle verzoeken afwijzend beslist. Verzoeker heeft vervolgens op
3 februari 2023 de wraking van de rechters van de wrakingskamer (hierna: de eerste wrakingskamer) verzocht.
Het dossier van deze zaak is ter beschikking gesteld van de (tweede) wrakingskamer, hierna: de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het schriftelijk wrakingsverzoek van verzoeker van 27 januari 2023 gericht tegen mr. Van der Feltz;
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 3 februari 2023;
  • schriftelijke email-wisseling tussen verzoeker en de griffier van de wrakingskamer;
  • schriftelijke reactie van de eerste wrakingskamer d.d. 1 februari 2023.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn de rechters verschenen. De verzoeker is niet verschenen en heeft om 09.55 uur een mailbericht aan de wrakingskamer gestuurd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Via telehoren (of een hybride zitting, waarbij een partij wel fysiek en een andere partij via telehoren-verbinding aanwezig is) is het beginsel van openbaarheid gewaarborgd. Tijdens de coronaperiode is het telehoren bij de rechtbank gewoon beleid geweest.
Op 18 januari 2023 vond een dergelijke hybride wrakingsbehandeling plaats bij het gerechtshof Den Haag waarbij verzoeker heeft deelgenomen via audioverbinding.
2.2.
De eerste wrakingskamer heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek als volgt gereageerd. Het wrakingsverzoek berust op de grond dat de wrakingskamer de zitting fysiek wil laten plaatsvinden en niet via telehoren. Een rechterlijke beslissing als zodanig kan geen grond vormen voor wraking. Dat geldt ook voor de motivering daarvan. Dat is alleen anders wanneer die motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Deze (hoge) drempel wordt in het geval van deze (processuele) beslissing niet gehaald. Van enige schijn van vooringenomenheid (of partijdigheid) is geen sprake.

3.De beoordeling

3.1.
Het door verzoeker op 20 februari 2023 om 09.55 uur aan de wrakingskamer gestuurde e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Onderwerp: Drommels, drommels en nog eens drommels
Inmiddels kreeg ik een brief d.d. 17 februari 2023 van uw rechtbank met een uitnodiging voor de zitting a.s. 28 maart 2023 met de heer Van der Feltz(!).
Aangezien de wrakingszaak formeel is geschorst, maar kennelijk uw rechtbank al de uitspraak van de wrakingskamer klaar heeft liggen m.b.t. de boze baron heer Van de Feltz, wordt hier evident mijn recht op een eerlijk proces en recht op een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel geschonden. Aan die zinloosheid ga ik niet (meer) meewerken.
Zoals aangekondigd, zal ik de wrakingsverzoeken hierbij intrekken en via een aparte procedure de heer Van der Feltz van de zaak af laten halen. Hiermee handelden de rechtbank Rotterdam en de wrakingskamer evident onrechtmatig jegens mij.
Een absoluut dieptepunt in de toch altijd al partijdige, incompetente en afschuwelijke wrakingskamer. Toedeloe.”
Uit bovenstaand mailbericht blijkt dat verzoeker ‘de wrakingsverzoeken’ wil intrekken, maar daarbij zijn geen zaaksnummers vermeld. Gelet hierop heeft de wrakingskamer niet eenduidig kunnen vaststellen op welke verzoeken dit e-mailbericht precies betrekking heeft. Meer in het bijzonder is het de wrakingskamer niet duidelijk of hiermee ook het verzoek tot wraking van eerste wrakingskamer is bedoeld. Derhalve zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek van verzoeker beoordelen.
3.2.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.2
Het niet toewijzen van een verzoek tot het bijwonen van een rechtszitting via een video-verbinding betreft een beslissing met een procedureel karakter en kan daarom - in beginsel - geen grond vormen voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
3.2.3
De eerste wrakingskamer heeft de beslissing tot afwijzing van het verzoek als volgt toegelicht. Uitgangspunt is dat een zitting van de wrakingskamer, waar de vraag aan de orde is of de rechter niet of onvoldoende onpartijdig is, in beginsel in het openbaar moet plaatsvinden. Het gaat immers om de basis van de rechtspraak en daar moet een ieder bij aanwezig kunnen zijn. Alleen als de zitting in de bodemzaak besloten was of als corona- of andere van overheidswege opgelegde maatregelen anders gebieden, kan van dit beginsel worden afgeweken.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is deze uitleg van de rechters - waarom het verzoek om telehoren is afgewezen - niet onbegrijpelijk en zeker niet zo onbegrijpelijk dat deze een aanwijzing oplevert voor de schijn van partijdigheid.
3.3
Op grond van hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de eerste wrakingskamer ten aanzien van hem vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking zal dan ook worden afgewezen.
3.4
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker in het kader van deze zaak inmiddels
tweemaal een wrakingsverzoek heeft gedaan; eenmaal jegens de rechter (in de hoofdprocedure) en eenmaal tegen de rechters van de wrakingskamer die het wrakingsverzoek tegen de rechter zouden gaan behandelen. Voorts moet worden vastgesteld dat verzoeker telkens naar het middel van wraking grijpt zodra een verzoek van hem niet wordt gehonoreerd dan wel zodra zich in zijn zaken enige andere omstandigheid voordoet die hem onwelgevallig is. Op die manier maakt verzoeker op lichtvaardige wijze gebruik en dus misbruik van het middel van wraking. Om deze redenen zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedure met kenmerk ROT 22 / 3883 VOG GVZ niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Rabbie, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en mr. W.J. Roos-van Toor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2023 en op papier gesteld en ondertekend op
6 maart 2023
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.