ECLI:NL:RBROT:2023:498

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
ROT 22/3059
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van een woning op basis van de Opiumwet en de beoordeling van drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 14 maart 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning van de eiser voor drie maanden gesloten werd op grond van de Opiumwet. Dit besluit was gebaseerd op een bestuurlijke rapportage waarin werd gesteld dat vanuit de woning drugs werden verhandeld. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij de bevoegdheid, noodzakelijkheid en evenredigheid van de opgelegde maatregel betwistte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens van harddrugs, met name twee XTC-pillen en 1,4 gram cocaïne, waarvan eiser heeft verklaard dat deze voor eigen gebruik waren. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd dat er daadwerkelijk sprake was van drugshandel. Er waren geen andere aanwijzingen voor drugshandel aangetroffen in de woning, zoals versnijdingsmiddelen of verpakkingsmateriaal. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd, waardoor de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en de vereisten voor het aantonen van drugshandel in het kader van de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. N. Claassen,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: mr. A. Wintjes en mr. J.P. Langenbach.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van zijn woning voor een periode van drie maanden.
Bij besluit van 15 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser huurt en bewoont de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
1.2.
In een bestuurlijke rapportage (hierna: de rapportage) van 14 januari 2022 is over de woning het volgende vermeld:

Strafrechtelijk onderzoek
Op woensdag 29/12/2021 kwam bij de politie melding binnen dat vanuit een woning gevestigd op [adres] (hierna: woning) in harddrugs wordt gehandeld. Het zou onder meer om heroïne, cocaïne en crystal meth gaan. Uit een ander melding bleek dat op de woning veel klanten komen. Volgens meerdere waarnemingen door een melder gedaan zou het om gemiddeld 6,4 klanten per waarneming gaan. Met een minimum aantal van 4 klanten en een maximum aantal van 13 personen. Uit vooronderzoek bleek dat op genoemd adres [naam eiser] woonachtig te zijn. Volgens een mutatierapport verklaarden meerdere melders dat er veel mensen per dag een korte tijd binnen zijn.
Op donderdag 06/01/2022 werd naar aanleiding van de voornoemde informatie op de woning door politiemedewerkers van het Flex-team observatie verricht. De politiemedewerkers zagen dat op de woning direct ‘loop’ was.

Betreding woning

Op donderdag 06/01/2022 werd met toestemming van [naam eiser] de woning betreden. Voorafgaand aan de toestemming werd aan [naam eiser] het doel van hun komst hadden medegedeeld. Na de gegeven toestemming betraden de medewerkers als voornoemd de woning. Na uitleg van de reden van hun komst vroeg een politiemedewerker aan [naam eiser] toestemming zijn woning te mogen doorzoeken. [naam eiser] verleende hen daartoe toestemming en ondertekende tevens het formulier “Vrijwillige toestemmingsverklaring doorzoeking” ondertekend. Tevens gaf hij toestemming tot fouillering.

Onderzoek in woning

Aantreffen druggerelateerde goederen
Tijdens de fouillering werd op het lichaam bij de lies van [naam eiser] een paar gram vermoedelijke cocaïne aangetroffen. In de slaapkamer van de woning werden 11 Xtc-pillen aangetroffen. Voorts werd in de woonkamer twee grammenweegschaaltjes aangetroffen. Deze goederen werd door de politiemedewerker in beslag genomen.
Tijdens de doorzoeking kwamen meerdere klanten aan de deur. Twee van hen legden een verklaring af. Beiden verklaarden apart van elkaar dat zij twee a drie maanden bij de bewoner van de woning cocaïne kochten. Dat zij 2 a 3 keer per week komen kopen. Eén van hen verklaarde dat de cocaïne niet van goede kwaliteit was maar wel goedkoop.
(…)

Overlasthistorie woning

Uit onderzoek over de periode van de afgelopen 12 maanden in de zoekdatabase Blue SpotMonitor naar druggerelateerd overlast werden 2 registraties aangetroffen betreffende meldingen van drugsoverlast en mogelijk handel in drugs. In één van deze mutaties, opgemaakt op 24/03/2021, werd een omwonende aangesproken door een klant omdat deze kennelijk in de veronderstelling was dat hij (de omwonende) zojuist uit de woning van [adres] was gekomen en verdovende middelen had gekocht of hij (de klant) het “spul” dat hij had gehaald “over kon kopen”.
(…)
Deze rapportage is naar waarheid opgemaakt op basis van op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen te Rotterdam op 14/01/2022.”
1.3.
Uit nader onderzoek is gebleken dat tijdens de doorzoeking op 6 januari 2022 in de woning twee XTC-pillen (1 gram MDMA), negen pillen cellulose (2,1 gram) en 1,4 gram cocaïne zijn aangetroffen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de woning met ingang van 21 maart 2022 voor de duur van drie maanden gesloten.
3. Naar aanleiding van het primaire besluit heeft de verhuurder van de woning, Stichting Vestia, de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. In kort geding heeft de kantonrechter van deze rechtbank de ontruimingsvordering bij uitspraak van 17 mei 2022 afgewezen. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat niet zonder meer aannemelijk is dat sprake is van handel in drugs.
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan – kort weergegeven – ten grondslag gelegd dat aannemelijk is dat sprake is geweest van drugshandel vanuit de woning en dat het, gelet op het belang van herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat en het voorkomen van herhaling, noodzakelijk is om de woning van eiser te sluiten voor de duur van drie maanden.
De beroepsgronden van eiser
5. Eiser heeft in beroep – samengevat – de bevoegdheid, de noodzakelijkheid en de evenredigheid van de door verweerder opgelegde last onder bestuursdwang betwist.
Het toetsingskader
6.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne en MDMA zijn opgenomen in lijst I.
6.2.
Verweerder heeft de bevoegdheid nader ingevuld in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen verweerder overgaat tot sluiting van een woning.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden “daartoe aanwezig” moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs de aangetroffen hoeveelheid in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. In dat geval ligt het op de weg van de rechthebbende(n) op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is verweerder bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1682.
6.4.
Uit eveneens vaste rechtspraak volgt dat, indien het gaat om een geringe overschrijding van de 0,5 gram harddrugs en de betrokkene feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik, of althans niet om een hoeveelheid die voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was, zou kunnen gaan, er dan in beginsel toch geen bevoegdheid is om handhavend op te treden. Dit kan doordat de betrokkene een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik dat een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. Verweerder zal dan moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, en 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1433.
Beoordeling
7.1.
In dit geval is sprake van een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens, namelijk twee XTC-pillen (1 gram MDMA) en 1,4 gram cocaïne, waarover eiser vanaf het begin heeft verklaard dat dit voor eigen gebruik bestemd was. De rechtbank stelt vast dat in de woning, behoudens twee grammenweegschalen, geen attributen zijn aangetroffen die te relateren zijn aan en wijzen op drugshandel. Zo ontbreken bijvoorbeeld versnijdingsmiddelen en verpakkingsmateriaal. Eiser heeft verder verklaard dat hij vaak in de woning hangt met vrienden met wie hij ook samen drugs gebruikt, welke verklaring hij heeft onderbouwd met een schriftelijke verklaring waaronder een groot aantal handtekeningen is geplaatst. Ook de grammenweegschalen hebben volgens eiser met dit drugsgebruik te maken. Onder deze omstandigheden kan alleen op grond van de door de politie aangetroffen situatie niet zonder meer van drugshandel worden uitgegaan.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat sprake is van drugshandel. Het standpunt dat drugshandel ook blijkt uit de omstandigheid dat tijdens de doorzoeking klanten aan de deur kwamen, wordt niet gevolgd. Hierbij is van belang dat, naar aanleiding van de stellingen van eiser, de rechtbank voorafgaand aan de zitting bij verweerder de aan de rapportage ten grondslag liggende stukken heeft opgevraagd. Deze zijn niet overgelegd. Ter zitting is gebleken dat er, anders dan uit de rapportage lijkt te volgen (zie hiervoor in 1.3, onderaan), geen onderliggende – op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte – processen-verbaal of andere stukken bestaan, waaruit blijkt dat de personen die tijdens de doorzoeking aan de deur kwamen, verklaard hebben dat zij naar de woning kwamen om drugs te kopen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze verklaringen niet op schrift zijn gesteld, maar dat de bij de doorzoeking betrokken politieagenten deze verklaringen mondeling aan de rapporteur hebben doorgegeven. De rechtbank ziet hierin, mede gelet op het tijdsverloop tussen de doorzoeking (op 6 januari 2022) en de rapportage (van 14 januari 2022), aanleiding om eisers betoog dat de rapportage in dit opzicht onvoldoende controleerbaar is, te volgen. Daarnaast ontbreken ook ten aanzien van de eerdere meldingen over de woning de onderliggende stukken, hoewel die voorafgaand aan de zitting door de rechtbank zijn opgevraagd. Ook op dit punt is de rapportage dus niet controleerbaar.
7.3.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs bestemd is geweest voor de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan. Dit betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, ondeugdelijk is gemotiveerd en dat niet is voldaan aan de voorwaarden die volgen uit artikel 13b van de Opiumwet, zodat verweerder niet bevoegd was om de woning te sluiten.
Conclusie en gevolgen
8.1.
Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank acht het niet reëel dat verweerder de gebreken nog kan herstellen en zal daarom zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen. Dat betekent dat verweerder de woning ten onrechte heeft gesloten.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
8.3.
De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in eisers proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,-, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in eisers proceskosten tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Flikweert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 januari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.