ECLI:NL:RBROT:2023:4963

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
10/212287-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen

Op 10 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 april 2022 in Rotterdam opzettelijk een auto (merk: Mini) in brand heeft gestoken. De verdachte heeft verklaard dat hij benzine over de auto heeft gegoten en deze in brand heeft gestoken, wat heeft geleid tot een brand die ook een andere auto (Peugeot) heeft aangetast. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, maar kon niet vaststellen of er levensgevaar voor personen was, aangezien er geen bewijs was dat er op dat moment bewoners in de nabijgelegen flatwoning aanwezig waren.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel de verdachte schuldig is aan brandstichting, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte aanleiding geven om een lichtere straf op te leggen. De rechtbank heeft besloten om een taakstraf van 240 uur op te leggen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en meldplicht bij de reclassering.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de verdachte onterecht handboeien had moeten dragen tijdens zijn aanhouding. Dit vormverzuim is in strafmatigende zin meegewogen. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/212287-22
Datum uitspraak: 10 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01],
raadsman mr. C. Peters, advocaat te Zaandam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, het deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa) en overige voorwaarden het gedrag betreffende.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring (zonder nadere motivering)
Het onder primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend in die zin dat hij heeft verklaard dat hij op 2 april 2022 in Rotterdam opzettelijk een auto (Mini) in brand heeft gestoken door benzine over die auto te gooien waarna hij die benzine in brand heeft gestoken.
Uit het forensisch onderzoek ter plaatse blijkt dat de Mini inderdaad in brand is gestoken en dat de brand vervolgens is overgeslagen op een andere auto (Peugeot). Door de ontstane hitte zijn in een ruit van een nabij gelegen flatwoning hittebreuken aangetroffen. Als deze ruit was gebroken, dan had de brand zich eenvoudig kunnen uitbreiden naar de woning. Hoewel de brand omstreeks 01:45 uur ’s nachts is ontstaan, kan uit het dossier niet worden afgeleid dat er op dat moment ook bewoners in de laatstgenoemde woning aanwezig waren. Of in hoeverre er dan ook sprake was van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, heeft de rechtbank dan ook niet kunnen vaststellen. Deze bestanddelen kunnen dan ook niet bewezen worden verklaard.
Dit betekent dat het primair ten laste gelegde feit met uitzondering van de bestanddelen levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel voor personen bewezen is.
Het feit zal zonder verdere nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 2 april 2022 te Rotterdam,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto (merk: Mini) gedeeltelijk is verbrand,
en daarvan gemeen gevaar voor auto's en een ruit van een flatwoning gelegen op/aan de West-Varkenoordseweg,
te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Brandstichting terwijl daarvan gemeen voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft opzettelijk een auto met benzine overgoten en daarna in brand gestoken. Als gevolg hiervan is ook een tweede ernaast geparkeerd staande auto in brand gegaan en is een ruit van een nabijgelegen flatwoning aangetast.
Dit is een zeer ernstig feit, vanwege de zeer gevaarlijke situatie die de verdachte daarmee in het leven heeft geroepen. Dat de gevolgen hiervan beperkt zijn gebleven tot materiële schade, is niet aan het handelen van de verdachte te danken.
Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte zich bij het plegen van het feit slechts heeft laten leiden door financieel gewin en hij zich betrekkelijk gemakkelijk kon laten overhalen zoals hij heeft verklaard, en dat hij zich vooraf noch achteraf heeft bekommerd om de emotionele, praktische en financiële gevolgen voor de eigenaren van de betreffende auto’s. Bovendien zorgt een brandstichting midden in de nacht in een woonwijk voor gevoelens van angst en onveiligheid in die woonwijk in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen.
7.3.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Bij de verdachte zijn, zonder dat de noodzaak daartoe is gebleken, handboeien aangelegd en vervolgens is hij ook geboeid getransporteerd. Hiervoor is geen reden gegeven. Ook is niet gebleken van enige omstandigheid die zou duiden op vlucht of noodzaak hiertoe in verband met de veiligheid. De verdachte is jong en tenger en was daarvoor al gefouilleerd waarbij niets was aangetroffen. Gesteld is dat bij de strafmaat in het voordeel van de verdachte rekening moeten worden gehouden met deze schending.
De rechtbank acht aannemelijk dat de politie de verdachte bij zijn aanhouding de transportboeien heeft omgedaan, zonder dat uit het dossier blijkt of er vluchtgevaar dan wel gevaar voor de veiligheid zoals bedoeld in artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie bestond. Het is niet voorgeschreven dat die redenen ook in een proces-verbaal van bevindingen moeten worden vermeld. Indien, zoals in de onderhavige zaak, door de verdediging een beroep is gedaan op het onrechtmatig toepassen van de handboeien, dient de rechtbank echter – op zijn minst genomen – marginaal te toetsen of het voorschrift in artikel 22 van de Ambtsinstructie juist is toegepast. Uit de omstandigheden, zoals die uit het dossier naar voren komen, blijkt niet waarom de verbalisanten het nodig vonden de verdachte te boeien, zodat het er voor moet worden gehouden dat er in deze zaak geen feiten en omstandigheden waren die het gebruik van handboeien redelijkerwijs vereisten. Ook de officier van justitie heeft ter terechtzitting niet toegelicht wat de reden hiervoor was.
De rechtbank is van oordeel dat dit een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert. Of hieraan een rechtsgevolg (in de vorm van strafvermindering) moet worden verbonden dient te worden beoordeeld aan de hand van de factoren die zijn genoemd in het tweede lid van dit artikel, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Het belang van het geschonden voorschrift is naar het oordeel van de rechtbank groot. De ernst van het verzuim wordt dus tamelijk groot geacht. De verdediging heeft in het algemeen gesteld dat er sprake is van nadeel als gevolg van het onterecht moeten dragen van handboeien, pijn, ongemak en onnodige vrijheidsbeperking. Dit nadeel wordt als redelijk beperkt aangemerkt. Gelet op deze factoren, in samenhang bezien, ziet de rechtbank reden om met dit vormverzuim in strafmatigende zin rekening houden.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen.
7.4.2.
Rapportages
Reclassering Nederland te Rotterdam heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 april 2023. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in.
De verdachte laat zien dat hij in staat is om regels en wetten naast zich neer te leggen voor eigen belang. De keren dat hij met politie en justitie in aanraking komt, pleegt hij de delicten in vereniging. Mogelijk liet hij zich negatief beïnvloeden, maar de reclassering kreeg ook de indruk dat hij een bepaalde status verleent aan het plegen van delictgedrag (ergens bij willen horen, stoerdoenerij) en dat hij zich mogelijk aangetrokken voelt tot vrienden van wie negatief gedrag uitgaat. De antisociale contacten en een tekort aan financiële middelen lijken bepalende factoren te zijn en worden beschouwd als recidive verhogend. Een ander punt van zorg is dat de verdachte volledig voorbij lijkt te gaan aan de gevolgen van zijn gedrag. In retrospectief toont hij berouw, maar het probleembesef, zelfinzicht en/of zelfkritisch vermogen zijn nog beperkt. De verdachte maakt gebruik van het gesprek met de reclassering om aan te tonen dat hij tot inkeer is gekomen dat hij nu alleen nog maar maatschappelijk geaccepteerde doelen nastreeft. Dit werd inderdaad bevestigd door zijn moeder Het bovenstaande blijft desondanks voor hem een valkuil waarmee dus risico's blijven bestaan voor toekomstige handelingen. De verdachte heeft een baan en dus inkomsten uit legaal werk. Hij is voornemens een opleiding te starten en er is sprake van een positief en ondersteunend netwerk bestaande uit zijn ouders en zijn vriendin. Een deel van de in dit onderzoek geconstateerde beschermende factoren, ontbrak in de periode dat hij de strafbare feiten pleegde waarvan hij momenteel wordt verdacht, zoals een zinvolle dagbesteding, inkomsten en een partnerrelatie. Het wegvallen hiervan vormt dus een risico voor recidive. Monitoring vanuit de reclassering acht de reclassering geïndiceerd om na te gaan of de verdachte in staat is om de weg die hij is ingeslagen vast te houden.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Vanwege de leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het laste gelegde feit en het opstellen van onderhavig advies heeft de reclassering beoordeeld of er aanleiding is om het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiervoor is gebruik gemaakt van het Wegingskader
adolescentenstrafrecht en op basis daarvan concludeert de reclassering dat daar geen reden voor is. Op het gebied van handelingsvaardigheden zijn er geen doorslaggevende indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor een verstandelijke beperking. Met de stappen die de verdachte de afgelopen maanden heeft ondernomen toont hij aan over enige organisatievaardigheden te beschikken. Wat betreft de pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden heeft de reclassering geen concrete zwaarwegende argumenten gevonden voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De thuissituatie lijkt stabiel. Veder staat de verdachte open voor toezicht of begeleiding, ook vanuit de volwassenreclassering. Er zijn volgens de reclassering momenteel niet per se interventies nodig die alleen vanuit het jeugdstrafrecht beschikbaar zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsrapport voldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of er aanleiding is voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank ziet daarom geen reden voor toewijzing van het door de verdediging gedane voorwaardelijk verzoek tot het gelasten van een enkelvoudig persoonlijkheidsonderzoek. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport ziet de rechtbank, anders dan door de raadsman is bepleit, geen aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Toepassing van het commune strafrecht is ook bij jongvolwassenen, zoals de verdachte, het uitgangspunt. Hiervan kan worden afgeweken indien de persoonlijkheid en ontwikkeling van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, nopen tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Hiervoor ziet de rechtbank, mede gelet op het rapport van de reclassering, geen aanleiding. De verdachte zal daarom worden berecht conform het commune strafrecht. De jonge leeftijd van de verdachte, de indruk die de verdachte op de terechtzitting heeft gemaakt en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, maken wel dat de rechtbank met een schuin oog kijkt naar de straffen die bij dergelijke strafbare feiten bij toepassing van het jeugdstrafrecht worden opgelegd.
Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat dit op dit moment niet in het belang van de verdachte en de samenleving lijkt te zijn.. Een gevangenisstraf zal een negatieve invloed hebben op de inmiddels stabiele factoren in het leven van de verdachte, zoals zijn werk en zijn relatie. In plaats van een gevangenisstraf wordt daarom de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De verdachte moet echter wel goed beseffen dat de rechtbank hem hiermee een kans geeft die hij met beide handen aan moet grijpen en niet moet verknallen.
Met de officier van justitie, de raadsman en de reclassering acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte zal worden begeleid en ondersteund door de reclassering. Om dit mogelijk te maken, zal de rechtbank aan voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapport. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit
schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich gedurende de proeftijd bij de Reclassering Rotterdam, Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam; de veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa*) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden; de reclassering bepaalt welke training het precies wordt; de veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde wordt verplicht om zich, in samenwerking met de reclassering, in te spannen voor het verkrijgen en behouden van stabiliteit op het gebied van dagbesteding en financiën, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder
begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo
vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 april 2022 te Rotterdam,
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen meteen brandbare stof
ten gevolge waarvan een auto (merk: Mini) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in
elk
geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor een of meer auto's, in elk geval een Peugeot, en/of
een of meer ruiten van de flatwoningen gelegen op/aan de West-Varkenoordseweg,
in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of
levensgevaar voor de aanwezige personen en/of bewoners van de flatwoningen
gelegen op/aan de West-Varkenoordseweg, in elk geval levensgevaar voor een ander
of
anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige personen en/of bewoners
van de flatwoningen gelegen op/aan de West-Varkenoordseweg, in elk geval gevaar
voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 april 2022 te Rotterdam.
opzettelijk en wederrechtelijk twee auto's, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [naam 1], [naam 2] en/of [naam 3]
, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.