ECLI:NL:RBROT:2023:4916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/4371
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WW-uitkering en toeslag door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2023, in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WW-uitkering en toeslag beoordeeld. Eiser betwist dat zijn dienstverband bij [persoon A] door hem is beëindigd en stelt dat dit op verzoek van de werkgever is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gegevens in Suwinet onjuist zijn, waaruit blijkt dat zijn dienstbetrekking op 30 april 2020 is beëindigd door opzegging door de werknemer.

Eiser heeft eerder een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, die door verweerder is afgewezen met het primaire besluit I van 26 mei 2022. Na een tweede aanvraag op 10 juni 2022, heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat eiser geen prijs stelde op een hoorzitting, omdat hij niet heeft gereageerd op verzoeken daartoe. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord niet en oordeelt dat het in beginsel aan de aanvrager is om aan te tonen dat hij recht heeft op een WW-uitkering.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Özateş),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om WW [1] -uitkering en toeslag. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit I van 26 mei 2022 afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 10 juni 2022 heeft eiser opnieuw een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Met het primaire besluit II van 25 juli 2022 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft deze buitenbehandelingstelling vervolgens betrokken in de bezwaarprocedure van eiser tegen het primaire besluit I.
Met het bestreden besluit van 24 augustus 2022, op het bezwaar van eiser, is verweerder bij de buitenbehandelingstelling van eisers aanvraag voor een WW-uitkering gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van verweerder is verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is van 1 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 werkzaam geweest bij [persoon A] . Vervolgens heeft eiser op 1 mei 2020 een eigen onderneming opgezet ( [naam onderneming] ), welke is opgeheven op 18 mei 2022. Op 18 mei 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Verweerder heeft eiser bij brief van 19 mei 2022 gevraagd om meer informatie aan te leveren voor de beoordeling of eiser een WW-uitkering kan krijgen. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag met het primaire besluit I afgewezen, omdat eiser zou hebben doorgegeven ziek te zijn.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit I, omdat hij niet heeft doorgegeven dat hij ziek zou zijn. Eiser heeft op 10 juni 2022 opnieuw een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Naar aanleiding van deze tweede aanvraag heeft verweerder eiser op 13 juni 2022 en 7 juli 2022 (onder meer) om aanvullende gegevens gevraagd over (de beëindiging van) zijn eerdere dienstverband bij [persoon A] . Omdat de benodigde gegevens niet zijn aangeleverd, heeft verweerder met het primaire besluit II eisers WW-aanvraag van 10 juni 2022 buiten behandeling gesteld. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 25 juli 2022 aan eiser laten weten dat dit besluit ook wordt betrokken in de lopende bezwaarprocedure. Aan eiser is daarbij de mogelijkheid gegeven om te reageren op het primaire besluit II.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat het recht op een WW-uitkering en toeslag niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft de weigeringsgrond ziekte ingetrokken, de aanvraag van 10 juni 2022 aangemerkt als een correctie op de eerder ingediende aanvraag dan wel een verzoek om terug te komen op primair besluit I en bepaald dat eisers aanvraag voor een WW-uitkering buiten behandeling wordt gesteld omdat door eiser onvoldoende gegevens over zijn laatste dienstverband zijn overgelegd. Op basis van de bij verweerder bekende informatie heeft eiser namelijk het dienstverband opgezegd om vervolgens - aansluitend - zijn eigen onderneming te starten. Dit neigt ernaar dat eiser zijn werk is kwijtgeraakt door zijn eigen handelen. Los van de vraag of eiser verwijtbaar werkloos is, heeft verweerder nog opgemerkt dat twijfel bestaat of eiser wel recht zou hebben op een WW-uitkering, omdat hij op grond van de op dit moment bekende gegevens over zijn arbeidsverleden niet zou voldoen aan de voorwaarden om als zelfstandige de hoedanigheid van werknemer te herkrijgen.

Het beroep van eiser

4. In beroep voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord, terwijl hij hier wel om heeft verzocht. Eiser betoogt verder dat hij niet meer in het bezit is van de arbeidsovereenkomst van zijn laatste dienstverband bij [persoon A] . Dat dienstverband is door de werkgever beëindigd wegens bedrijfseconomische omstandigheden, nadat aan eiser mondeling kenbaar was gemaakt dat hij niet meer zal worden opgeroepen. Omdat het hier ging om een oproepovereenkomst was een schriftelijke opzegging ook niet vereist. Eiser heeft geen nadere stukken en heeft [persoon A] ook niet kunnen terugvinden in het handelsregister. Verweerder stelt zich verder ten onrechte op het standpunt dat eiser kort na het beëindigen van zijn laatstgenoemde arbeidsovereenkomst (bij [persoon A] ) aan de slag is gegaan als ZZP’er en zij om die reden zou mogen twijfelen of eiser al dan niet verwijtbaar werkloos is. Eiser betwist tot slot dat hij niet voldoet aan de herkrijgingstermijn, ook heeft verweerder dit standpunt in het geheel niet gemotiveerd.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder eisers aanvraag om een WW-uitkering terecht buiten behandeling heeft gesteld. De voor dit beroep relevante wetgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord, niet. Uit het dossier blijkt dat verweerder bij brieven van 15 juni 2022 en 7 juli 2022 heeft verzocht om voor 29 juni 2022 respectievelijk 21 juli 2022 aan te geven of prijs gesteld wordt op een hoorzitting. Hierbij is aangegeven dat als er niet wordt gereageerd, verweerder er vanuit gaat dat hier geen prijs op wordt gesteld. Eiser heeft niet op deze verzoeken gereageerd, ook blijkt niet van een ander moment waarop eiser heeft aangegeven te willen worden gehoord. Verweerder heeft dan ook op goede gronden mogen aannemen dat geen prijs werd gesteld op een hoorzitting.
7. Ten aanzien van de buiten behandelingstelling van eisers WW-aanvraag overweegt de rechtbank als volgt. Bij een aanvraag om een WW-uitkering ligt het in beginsel op de weg van de aanvrager om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij of zij recht heeft op een WW-uitkering. Uit gegevens van Suwinet (die bij verweerder bekend zijn) is gebleken dat eisers dienstbetrekking bij [persoon A] op 30 april 2020 is beëindigd “door opzegging werknemer, door toedoen werknemer of op initiatief van werknemer”. Nu eiser dit betwist, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat het dienstverband op verzoek van de werkgever is beëindigd. Met wat eiser in beroep aanvoert (namelijk dat door de werkgever mondeling is aangegeven dat eiser niet meer zal worden opgeroepen), heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gegevens in Suwinet onjuist zijn.
8. Eiser betwist verder dat hij niet zou voldoen aan de herkrijgingstermijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit echter niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. In het bestreden besluit heeft verweerder immers toegelicht dat na overlegging van de benodigde gegevens eisers WW-aanvraag alsnog inhoudelijk zal worden beoordeeld. Verweerder heeft daarbij ten overvloede opgenomen (en gemotiveerd toegelicht) dat eiser op basis van de nu beschikbare gegevens (uit Suwinet) waarschijnlijk geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat hij niet zou voldoen aan de herkrijgingstermijn uit artikel 8, eerste en derde lid, van de WW.

Conclusie en gevolgen

9. Bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Het bestreden besluit blijft daarmee in stand.
10. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wetgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5 van de Awb luidt, voor zover van belang, als volgt.
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
(…)
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
(…)
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Werkloosheidswet (WW)
In artikel 8, eerste lid, van de WW staat dat een persoon van wie de dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, de hoedanigheid van werknemer behoudt, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
In het derde lid van dit artikel staat dat een persoon, wiens werknemerschap geheel of gedeeltelijk is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, bij de volledige beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer herkrijgt, indien de werkzaamheden worden beëindigd binnen een periode die gelijk is aan de uitkeringsduur, dan wel binnen anderhalf jaar, indien de uitkeringsduur korter is dan anderhalf jaar.

Voetnoten

1.Werkloosheidswet