ECLI:NL:RBROT:2023:4916
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een WW-uitkering en toeslag door de rechtbank
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2023, in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WW-uitkering en toeslag beoordeeld. Eiser betwist dat zijn dienstverband bij [persoon A] door hem is beëindigd en stelt dat dit op verzoek van de werkgever is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gegevens in Suwinet onjuist zijn, waaruit blijkt dat zijn dienstbetrekking op 30 april 2020 is beëindigd door opzegging door de werknemer.
Eiser heeft eerder een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, die door verweerder is afgewezen met het primaire besluit I van 26 mei 2022. Na een tweede aanvraag op 10 juni 2022, heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat eiser geen prijs stelde op een hoorzitting, omdat hij niet heeft gereageerd op verzoeken daartoe. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord niet en oordeelt dat het in beginsel aan de aanvrager is om aan te tonen dat hij recht heeft op een WW-uitkering.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de partijen.