6.3Verweerder heeft zijn besluit dat eiseres artikel 18b, tweede lid, van de Wml heeft overtreden gebaseerd op de in het boeterapport opgenomen verklaringen van medewerkers van het hotel. Naar aanleiding van deze verklaringen twijfelt verweerder of de door eiseres overgelegde administratie de door de werknemers 1-3 daadwerkelijk gewerkte uren bevatten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet enkel op basis van deze verklaringen kunnen en mogen vaststellen dat eiser de overtredingen heeft begaan. In dit verband is van belang dat uit de verklaringen volgt dat de verklaringen auditief zijn geregistreerd, maar dat zij vervolgens door de inspecteur zijn uitgewerkt zodat de verklaringen geen feitelijke weergave bevatten van wat is verklaard. Daarbij komt dat werknemer 2 door een inspecteur zelf, dus zonder tolk, in de Engelse taal is gehoord, terwijl dat niet haar moedertaal is (werknemer 2 komt uit Kameroen). Verder wordt opgemerkt dat slechts één verklaring op ambtsbelofte is afgelegd (de verklaring van werknemer 3). Gelet op deze wijze van totstandkoming van de verklaringen kan daaraan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de werknemers op basis van de daglijsten werden uitbetaald en dat de door eiseres overgelegde stukken niet de daadwerkelijk gewerkte uren betroffen. Dit geldt temeer nu uit de verklaringen ook blijkt dat de werknemers hun uren niet zelf hebben bijgehouden en dat zij niet zelf hebben gecontroleerd of zij betaald werden voor de door hen gewerkte uren. De verklaringen van de werknemers dat dat niet het geval is geweest, zijn niet geconcretiseerd noch onderbouwd en enkel gebaseerd op vage uitlatingen. Daarbij komt nog dat de verklaringen van de werknemers dat zij niet werden betaald voor de tijd gemoeid met het vullen van de linnenkar en dat de pauzes niet werden doorbetaald, niet overeenkomen met de verklaring van de supervisor van eiseres [persoon B] . Laatstgenoemde heeft verklaard dat pauzes wel degelijk werden doorbetaald, wat vervolgens ook door de inspecteur is bevestigd, en dat extra werkzaamheden werden geregistreerd op de urenlijsten (eindlijsten) op basis waarvan het salaris werd berekend. De verklaring van de supervisor komt overeen met de verklaring van eiseres dat de werknemers niet werden uitbetaald op basis van de daglijsten met de vooraf opgestelde urenplanning, maar dat de urenlijsten de basis vormden voor de loonadministratie. Hoewel de verklaringen van de werknemers, getuigen en personeel van eiseres mogelijk vragen oproept, kan gelet op het vorenstaande op basis van die verklaringen niet worden geconcludeerd dat de door eiseres overgelegde urenregistratie niet de daadwerkelijk gewerkte uren betreffen. Niet valt uit te sluiten dat de urenlijsten met daarop de start- en eindtijden wel de juiste gewerkte uren bevat. Het had op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek te doen naar de urenregistratie en of deze registratie voldoende is. Verweerder heeft dat niet gedaan. Hierdoor is niet komen vast te staan dat eiseres de haar verweten overtreding heeft begaan. De aan eiseres opgelegde boete kan derhalve geen stand houden. Het betoog van eiseres slaagt.
Ten aanzien van de waarschuwing (ROT 22/5475)
7. Nu niet is komen vast te staan dat eiseres artikel 18b, tweede lid, van de Wml heeft overtreden en de daarvoor opgelegde boete geen stand kan houden, bestaat er geen grondslag meer eiseres de waarschuwing preventieve stillegging van werk te geven. Verweerder was derhalve niet bevoegd tot het geven van die waarschuwing, zodat ook de waarschuwing geen stand kan houden.
8. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en de primaire besluiten herroepen.
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 4.302,- (twee maal 1 punt voor het indienen de bezwaarschriften in beide zaken, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en twee maal 1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).