ECLI:NL:RBROT:2023:4839

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
10225438 CV EXPL 22-4815
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit nalatenschap met uitsluitingsclausule en verrekening

In deze zaak heeft eiser, [eiser01], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde01], met betrekking tot een bedrag dat hij heeft verkregen uit de nalatenschap van zijn overleden vader. De vader van eiser is op 3 maart 2006 overleden en heeft in zijn testament een uitsluitingsclausule opgenomen, die bepaalt dat hetgeen zijn erfgenamen uit de nalatenschap verkrijgen niet in de huwelijksgemeenschap valt. Eiser stelt dat hij recht heeft op een bedrag van € 16.315,-, dat op de gezamenlijke bankrekening van hem en gedaagde is gestort, en dat hij een vordering heeft op gedaagde voor de helft van dit bedrag, omdat de gemeenschap al is verdeeld en het bedrag eerder is opgesoupeerd.

Gedaagde betwist de vordering en voert aan dat eiser privéschulden heeft voldaan uit het gemeenschapsvermogen, waardoor er een vordering van de gemeenschap op eiser is ontstaan. Daarnaast stelt gedaagde dat er een stilzwijgende afspraak is gemaakt bij de echtscheiding, waardoor eiser geen aanspraak kan maken op het bedrag uit de nalatenschap. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser privéschulden heeft voldaan en dat er geen stilzwijgende afspraak is gemaakt over het vorderingsrecht van eiser.

De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen € 19.042,68, inclusief wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat gedaagde het bedrag moet betalen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Locatie Dordrecht
zaaknummer: 10225438 CV EXPL 22-4815
datum uitspraak: 25 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. I.A. van Rooij,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Meeuwsen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 november 2022, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de brief van [eiser01] van 13 april 2023 met extra productie;
  • de spreekaantekeningen van [eiser01] .
1.2.
Op 19 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 31 maart 1997 met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
Op 3 maart 2006 is de vader van [eiser01] , de heer [naam01] (hierna: vader), overleden. Vader heeft bij testament van 3 april 2002 over zijn nalatenschap beschikt. Op grond van dit testament is [eiser01] samen met zijn moeder ( [naam02] , hierna: moeder) en zijn zus ( [naam03] , hierna: zus) erfgenaam van vader. In het testament is een ouderlijke boedelverdeling (artikel 4:1167 (oud) BW) opgenomen, op grond waarvan moeder het vruchtgebruik van de nalatenschap van vader heeft gekregen en [eiser01] en zijn zus een vordering op moeder. De vordering van [eiser01] is vastgesteld op € 32.630,-. In het testament is daarnaast de volgende uitsluitingsclausule opgenomen:
“XI. UITSLUITINGSCLAUSULE
Ik bepaal, dat al hetgeen mijn erfgenamen of legatarissen uit mijn nalatenschap zullen verkrijgen of anderszins terzake van mijn overlijden zullen verkrijgen niet zal vallen in enige (huwelijks-)goederengemeenschap, waarin de verkrijger gerechtigd mocht zijn of worden, en niet in aanmerking mag worden genomen bij de toepassing van enige afrekenbeding.”
2.3.
Moeder heeft het erfdeel waar [eiser01] recht op had uit de nalatenschap van vader, na de verkoop van de echtelijke woning van vader en moeder, overgemaakt naar de gemeenschappelijke rekening van partijen op 26 en 29 januari 2015.
2.4.
Op 11 januari 2022 is de echtscheiding van partijen in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven. Partijen hebben de huwelijksgoederengemeenschap samen verdeeld, zonder advocaat of notaris.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 19.042,68, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over een bedrag van € 16.315,- vanaf 19 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 16.315,- en rente van € 2.727,68 (berekend tot en met 18 november 2022).
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Het bedrag uit de nalatenschap (van vader) dat [eiser01] toekomt is gestort op de gezamenlijke bankrekening van partijen en daardoor tot de huwelijksgemeenschap gaan behoren. Vader heeft echter in zijn testament bepaald dat wat [eiser01] uit zijn nalatenschap zou verkrijgen niet zal vallen in enige huwelijksgoederengemeenschap. Er is hierdoor een vergoedingsrecht (een zogenaamde ‘reprise’) ontstaan van [eiser01] op de gemeenschap. Omdat de gemeenschap al verdeeld is en het bedrag tijdens het huwelijk al was opgesoupeerd, heeft [eiser01] een vordering op [gedaagde01] ten bedrage van de helft van zijn vaderlijk erfdeel, zijnde € 16.315,-, en op de inmiddels vervallen rente.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. In de loop van de jaren zijn uit het gemeenschapsvermogen privéschulden van [eiser01] voldaan, namelijk twee creditcardschulden. De gemeenschap heeft, gelet hierop, een vordering op [eiser01] , zodat deze vordering verrekend kan worden met de vordering die [eiser01] heeft op de gemeenschap inzake de erfenis van zijn vader. Subsidiair stelt [gedaagde01] dat tussen partijen bij de echtscheiding stilzwijgend is afgesproken dat [eiser01] met betrekking tot bepaalde uitgaven terzake van gemeenschapsschulden geen aanspraak op vergoeding heeft, ook al zijn die uitgaven geheel of ten dele gefinancierd uit aan hem toekomend vermogen. Daarnaast is [gedaagde01] van mening dat zij een vordering op [eiser01] heeft van € 1.416,61 terzake van de nalatenschap van haar overleden broer, en haar een beroep op verrekening toekomt.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde01] betwist niet dat geld dat [eiser01] onder de uitsluitingsclausule heeft verkregen uit de nalatenschap van zijn vader in de huwelijksgemeenschap is gevloeid door storting op de gezamenlijke bankrekening van partijen. [gedaagde01] betwist evenmin dat [eiser01] in beginsel een recht van terugneming (“recht van reprise”) toekomt op grond van het bepaalde in artikel 1:96 lid 4 BW, en dat [eiser01] , omdat de gemeenschap al is verdeeld en het bedrag eerder was opgesoupeerd, nu in beginsel voor de helft van het bedrag (€ 16.315,-) een vordering op [gedaagde01] heeft.
4.2.
Volgens [gedaagde01] heeft [eiser01] uit het gemeenschapsvermogen privéschulden van hemzelf voldaan, zodat hij op grond van artikel 1:96 lid 5 BW gehouden is tot vergoeding van het daarmee gemoeide bedrag aan de gemeenschap. [gedaagde01] beroept zich op verrekening daarvan met de vordering van [eiser01] . De privéschulden waren volgens [gedaagde01] twee creditcardschulden. [eiser01] betwist dat echter. Volgens [eiser01] zijn er wel eens contante opnames gedaan met de creditkaart, maar zijn die opnames vervolgens weer als een contante storting op de gezamenlijke rekening gestort om roodstand dan wel blokkade van de betaalrekening te voorkomen. [eiser01] heeft in oktober 2022 aan [gedaagde01] een overzicht verstrekt over de creditcard. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde01] haar stelling dat [eiser01] privéschulden uit het gemeenschapsvermogen heeft voldaan onvoldoende heeft onderbouwd. Ze licht bijvoorbeeld niet toe welke schulden [eiser01] heeft gemaakt en wat de hoogte van die schulden is. Gelet hierop is onvoldoende komen vast te staan dat [eiser01] uit het gemeenschapsvermogen privéschulden van hemzelf zou hebben voldaan. Het beroep op verrekening van [gedaagde01] slaagt daarom niet.
4.3.
[gedaagde01] stelt subsidiair dat zij bij de verdeling van de gemeenschap na de scheiding stilzwijgend met [eiser01] is overeengekomen dat [eiser01] geen aanspraak zou maken op vergoeding van het aan hem onder de uitsluitingsclausule verkregen bedrag uit de nalatenschap van zijn vader. [eiser01] betwist dat dit is afgesproken. De kantonrechter is van oordeel dat het, gelet op de betwisting van [eiser01] , op de weg van [gedaagde01] had gelegen om nader te onderbouwen waaruit blijkt dat dit tussen partijen is afgesproken. Volgens [gedaagde01] dacht zij dat het klaar was na de verkoop van de woning en het gelijktijdig aflossen van hun schulden, met verdeling van het overblijvende positieve saldo. Daarmee onderbouwt [gedaagde01] echter onvoldoende dat partijen afspraken zouden hebben gemaakt over het vorderingsrecht van [eiser01] uit de nalatenschap van zijn vader op de gemeenschap. Bovendien was dit vorderingsrecht volgens [eiser01] toen nog niet bij hem bekend, omdat hij er pas na de verdeling van de gemeenschap door een familielid op is gewezen. [gedaagde01] heeft dit niet bestreden. Dat partijen een “stilzwijgende” afspraak over het vorderingsrecht zouden hebben ten tijde van de verdeling ligt ook niet voor de hand, omdat het belang van de vordering van [eiser01] te groot is om het onbesproken te laten. Het lijkt er dan ook eerder op dat [eiser01] het bedrag in eerste instantie was vergeten. Gelet op het bovenstaande wordt het subsidiaire verweer van [gedaagde01] over de stilzwijgende afspraak dan ook gepasseerd.
4.4.
[gedaagde01] stelt in haar conclusie van antwoord daarnaast dat haar nog een beroep op verrekening toekomt, omdat zij nog recht heeft op een bedrag van € 1.416,61 uit de nalatenschap van haar broer (dan wel de helft daarvan als geen sprake is van een uitsluitingsclausule). Deze nalatenschap heeft [eiser01] afgewikkeld. [eiser01] betwist echter dat de nalatenschap van [gedaagde01] broer onjuist verdeeld is en wijst erop dat in diens testament geen uitsluitingsclausule was opgenomen. [eiser01] gaat niet akkoord met verrekening, ook niet met verrekening van de helft van het door [gedaagde01] genoemde bedrag. Hij wijst erop dat hij onverplicht de enige bij verdeling nog openstaande gemeenschapsschuld nog als eigen schuld heeft overgenomen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde01] haar stelling dat de nalatenschap van haar broer onjuist is verdeeld en dat [eiser01] gehouden is om aan haar een bedrag te betalen, onvoldoende heeft onderbouwd, gelet op het verweer van [eiser01] . Zij heeft alleen een schema overgelegd met uitbetalingen en een berekening. De conclusie is dat het beroep van [gedaagde01] op verrekening van het genoemde bedrag wordt afgewezen.
4.5.
Gelet op het voorgaande is er voldoende grond om de vordering van [eiser01] toe te wijzen. Dit betekent dat [gedaagde01] veroordeeld zal worden om een bedrag van € 16.315,- aan [eiser01] te betalen. De hierover gevorderde wettelijke rente zal ook worden toegewezen, omdat deze door [gedaagde01] niet is betwist en een schuldeiser op grond van de wet recht heeft op rente over de periode dat de voldoening van een geldsom vertraagd is.
4.6.
Omdat partijen ex-echtgenoten zijn zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren. Dit betekent dat partijen hun eigen kosten dragen.
4.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat wanneer het geschil ook nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter voorlopig toch aan dit vonnis moet worden voldaan.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 19.042,68 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 16.315,- vanaf 19 november 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en in het openbaar uitgesproken.
31688