In deze zaak heeft eiser, [eiser01], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde01], met betrekking tot een bedrag dat hij heeft verkregen uit de nalatenschap van zijn overleden vader. De vader van eiser is op 3 maart 2006 overleden en heeft in zijn testament een uitsluitingsclausule opgenomen, die bepaalt dat hetgeen zijn erfgenamen uit de nalatenschap verkrijgen niet in de huwelijksgemeenschap valt. Eiser stelt dat hij recht heeft op een bedrag van € 16.315,-, dat op de gezamenlijke bankrekening van hem en gedaagde is gestort, en dat hij een vordering heeft op gedaagde voor de helft van dit bedrag, omdat de gemeenschap al is verdeeld en het bedrag eerder is opgesoupeerd.
Gedaagde betwist de vordering en voert aan dat eiser privéschulden heeft voldaan uit het gemeenschapsvermogen, waardoor er een vordering van de gemeenschap op eiser is ontstaan. Daarnaast stelt gedaagde dat er een stilzwijgende afspraak is gemaakt bij de echtscheiding, waardoor eiser geen aanspraak kan maken op het bedrag uit de nalatenschap. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser privéschulden heeft voldaan en dat er geen stilzwijgende afspraak is gemaakt over het vorderingsrecht van eiser.
De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen € 19.042,68, inclusief wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat gedaagde het bedrag moet betalen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.