ECLI:NL:RBROT:2023:4816

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/3752
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor supermarkt met geluidsonderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 6 juni 2023, wordt het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een supermarkt beoordeeld. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de geluidsoverlast van de airco-installaties op het dak van de supermarkt, die mogelijk niet voldoen aan de grenswaarde van 40 dB zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit 2012. De rechtbank geeft het college van burgemeester en wethouders de opdracht om aanvullend geluidonderzoek te verrichten en het gebrek in het besluit te herstellen. De eisers, bewoners van appartementen nabij de supermarkt, vrezen geluidshinder door de airco-installaties, die zich in de installatiezone op het dak bevinden. De rechtbank stelt vast dat de geluidnormen uit het Bouwbesluit 2012 van toepassing zijn en dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat aan deze normen wordt voldaan. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet worden behandeld. De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken moet meedelen of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, en dat het college vier weken de tijd heeft om dit te doen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3752 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen
[eisers], uit [plaatsnaam], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag
(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
[bedrijf 1]uit Leidschendam (gemachtigde: [naam 1]) en
[bedrijf 2]uit Beverwijk (gemachtigde: mr. O.H. Minjon).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een supermarkt.
1.1. Het college heeft met het besluit van 20 december 2021 (het primaire besluit) aan [bedrijf 2] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een supermarkt in het pand aan de [adres]. Met het bestreden besluit van 15 juni 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2. De rechtbank Den Haag heeft de zaak verwezen naar de rechtbank Rotterdam.
1.3. [bedrijf 1] heeft schriftelijk gereageerd. Eisers hebben nadere stukken ingediend.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2], [naam 3] en [naam 4] namens eisers, de gemachtigde van het college, de gemachtigde van [bedrijf 1] en de gemachtigde van [bedrijf 2].
Totstandkoming van het besluit
2. [bedrijf 2] wil in de bedrijfsruimte op de begane grond van het pand aan de [adres] een supermarkt gaan exploiteren. [bedrijf 1] is eigenaar van de bedrijfsruimte. Voor de vestiging van de supermarkt is een verbouwing nodig, die inmiddels is uitgevoerd.
2.1. Met het primaire besluit heeft het college aan [bedrijf 2] een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor de activiteiten bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
De aangevraagde activiteiten zijn volgens het college op één punt in strijd met het geldende bestemmingsplan “Westeinde e.o.” (het bestemmingsplan). Het gaat om de tijdelijke laad- en losplek aan de [straatnaam 1]. Die is in strijd met artikel 14 van de planregels voor de bestemming “Verkeer2”. Het college heeft hiervoor een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
2.2. Eisers zijn bewoners van een aantal appartementen aan de [straatnaam 2]. De appartementen bevinden zich in hetzelfde gebouw als de supermarkt.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een supermarkt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1. Met het bestreden besluit heeft het college ook op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e en h, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor het maken van een in- en uitrit en voor het aanbrengen van handelsreclame. Eisers hebben daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er aanleiding is om het college op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen dit gebrek te herstellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
6. Uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo volgt dat bij een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien sprake is van strijd met het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening, het bestemmingsplan dan wel de redelijke eisen van welstand.
In het tweede lid is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, die in strijd is met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien sprake is van een in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
Voldoen de airco-installaties in de installatiezone aan de eisen voor geluidhinder uit het Bouwbesluit 2012?
7. Ten behoeve van de supermarkt worden airco-installaties geplaatst in de installatiezone op het dak. Daar bevinden zich ook dakterrassen van een aantal woningen. Daarboven liggen andere woningen met balkons.
7.1. Eisers vrezen geluidhinder als gevolg van de airco-installaties in de installatiezone. Zij wijzen erop dat de installatiezone direct grenst aan drie woningen en negen terrassen.
Volgens eisers is de geluidbelasting ten onrechte beoordeeld aan de hand van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) en niet aan de hand van het Bouwbesluit 2012. Het college is er volgens hen ten onrechte van uitgegaan dat dat gunstiger is voor de bewoners. Eisers stellen dat het Bouwbesluit 2012 een norm van 40 dB bevat voor het geluidniveau op de perceelsgrens. Dat is hier de grens van de terrassen en de installatiezone. Het Activiteitenbesluit legt de grens voor de normering op de achtergevel, die in dit geval 15 m verder weg ligt. Volgens eisers is in het akoestisch onderzoek ten onrechte niet de geluidbelasting op de grens van de terrassen en de installatiezone berekend en zijn daar ten onrechte geen rekenpunten voor opgenomen. Daarnaast hadden volgens eisers rekenpunten moeten worden opgenomen voor de elf hoger gelegen balkons aan de achterzijde. De berekende geluidbelasting is bovendien hoger dan 40 dB.
7.2. Het college heeft aan de omgevingsvergunning het volgende voorschrift verbonden: “Het bouwen moet gebeuren volgens de bepalingen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.”
Daarnaast is onder “Voorschriften op basis van het Bouwbesluit 2012” het volgende voorschrift opgenomen: “Afdeling 3.2 Bescherming tegen geluid van installaties (verbouw).
Het karakteristieke installatie-geluidsniveau als gevolg van o.a. mechanische voorzieningen voor luchtverversing, warmteopwekking en warmteterugwinning mag in de niet-gemeenschappelijke verblijfsruimten van de bovengelegen woningen ten hoogste 40 dB zijn.”
Verder heeft het college naar aanleiding van het akoestisch onderzoek voorschriften gesteld over installaties. Die voorschriften moeten waarborgen dat aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan.
7.3. Het college stelt zich op het standpunt dat voldoende aannemelijk is dat het bouwen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften het Bouwbesluit 2012.
7.4. Ter zitting is gebleken dat partijen van mening verschillen over de toepasselijkheid van de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012.
7.4.1. Eisers gaan ervan uit dat de airco-installaties op de perceelsgrens een geluidsniveau van maximaal 40 dB mogen veroorzaken. Die norm staat in artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank stelt vast dat in dit geval niet artikel 3.8, tweede lid, maar artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 van toepassing is. De bedrijfsruimte en de woningen bevinden zich namelijk in hetzelfde gebouw op hetzelfde kadastrale perceel. Dat betekent dat de geluidnorm van 40 dB niet geldt op de perceelsgrens, maar op de te openen ramen en deuren van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende woonfunctie. Het Bouwbesluit 2012 stelt dus, anders dan eisers veronderstellen, geen maximum aan het geluidniveau op de dakterrassen.
7.4.2. Anders dan het college en [bedrijf 2] betogen, geldt artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 niet alleen voor airco-installaties die bij woningen horen. Dat volgt uit de tekst van artikel 3.9, derde lid, en uit artikel 3.7 van het Bouwbesluit 2012. In artikel 3.7, eerste lid, staat dat een te bouwen bouwwerk bescherming biedt tegen geluid van installaties. Dat is niet beperkt tot bouwwerken met een woonfunctie. In het tweede lid is weliswaar alleen wonen genoemd als functie waarvoor artikel 3.9, derde lid, geldt, maar daar gaat het juist om de gebruiksfunctie die beschermd wordt door de geluidnorm in artikel 3.9, derde lid. Uit het voorgaande volgt dat de bedoelde norm ook in dit geval, waar het gaat om de geluidbelasting op woningen vanwege de airco’s van de supermarkt, geldt.
7.5. In artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een geluidsniveau veroorzaakt van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Uit artikel 1.12, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 volgt dat deze bepaling ook van toepassing is op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, het veranderen of het vergroten van een bouwwerk.
7.6. Uit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo volgt dat aannemelijk moet zijn dat het bouwen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Als dat niet aannemelijk is, moet het college de omgevingsvergunning voor bouwen weigeren.
7.7. Bij de aanvraag is een akoestisch onderzoek gevoegd. Dit is het rapport “Akoestisch onderzoek Activiteitenbesluit” van ZRi van 23 september 2021. Daarin is (slechts) onderzocht of aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Gelet op het toetsingskader in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo spelen de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit echter geen rol bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen. Wel moet aan deze normen worden voldaan als de supermarkt in gebruik is. Dat geldt evenzeer indien ten behoeve van het bouwen en/of het gebruik als supermarkt van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
In het akoestisch onderzoek is niet onderzocht of wordt voldaan aan de geluidnormen voor airco-installaties uit artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012. Het onderzoek richt zich alleen op de geluidnormen uit artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. Uit het akoestisch onderzoek kan niet zonder meer worden afgeleid dat aan artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau is de totale geluidbelasting van de supermarkt berekend. Die omvat meer bronnen dan alleen de airco-installaties in de installatiezone. Er is geen afzonderlijke berekening gemaakt voor het geluid van de airco-installaties. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de langtijdgemiddelde geluidbelasting op alle rekenpunten in de dagperiode meer dan 40 dB(A) bedraagt en in de avondperiode op één rekenpunt ook. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom in ieder geval niet uitgesloten dat de geluidbelasting van de airco-installaties ook meer dan 40 dB zal bedragen. Daarnaast is van belang dat de in het akoestisch onderzoek gebruikte rekenpunten niet overeenkomen met de punten die in verband met artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 bepalend zijn. De geluidnorm in die bepaling geldt namelijk ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie, terwijl de geluidgrenswaarden uit artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit gelden op de gevel van gevoelige gebouwen zoals woningen.
Op grond van het akoestisch onderzoek is dan ook niet aannemelijk geworden dat wordt voldaan aan artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012.
7.8. Het college heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat door de gestelde vergunningvoorschriften voldoende aannemelijk is dat aan artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. De rechtbank deelt dat standpunt niet. Het enkele feit dat een vergunningvoorschrift de toepasselijke norm uit het Bouwbesluit 2012 herhaalt, betekent nog niet dat aannemelijk is dat aan die norm wordt voldaan. Zonder nader onderzoek kon het college niet tot de conclusie komen dat aannemelijk is dat de aangevraagde airco-installaties in de installatiezone voldoen aan de grenswaarde van 40 dB.
Daar komt nog bij dat het vergunningvoorschrift over afdeling 3.2 van het Bouwbesluit 2012 ten onrechte uitgaat van een geluidnorm van 40 dB in de niet-gemeenschappelijke verblijfsruimten van de bovengelegen woningen. Artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 bevat een grenswaarde van 40 dB ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie.
7.9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende onderzoek verricht naar het geluid van de airco-installaties in de installatiezone. Nu specifiek onderzoek op dit punt ontbreekt, heeft het college niet deugdelijk onderbouwd waarom aannemelijk is dat aan artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
De beroepsgrond slaagt.
Is de plaatsing van een koelinstallatie in de parkeergarage in strijd met het bestemmingsplan?
8. Eisers stellen dat in de parkeergarage twee parkeerplaatsen komen te vervallen, omdat daar een koelinstallatie wordt geplaatst. Dit is volgens hen een permanente en niet ondergeschikte wijziging die in strijd is met het bestemmingsplan.
8.1. De parkeergarage bevindt zich in de kelder van het gebouw. Hier wordt een koelinstallatie geplaatst voor de supermarkt. Daardoor gaan twee parkeerplaatsen verloren, die van de eigenaar van de supermarkt zijn.
Het perceel heeft de bestemming “Gemengd-2”. Op grond van artikel 5.1 van de planregels mogen de gronden met die bestemming worden gebruikt voor een aantal functies, waaronder detailhandel, met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen. In artikel 5.4 van de planregels is bepaald dat detailhandel uitsluitend is toegestaan op de beganegrondlaag.
8.2. Volgens het college is de plaatsing van technische apparatuur voor de supermarkt in de parkeergarage niet in strijd met de planregels. De installaties voor de supermarkt hoeven niet per se op de begane grond te worden geplaatst, ook al staan de planregels alleen op de begane grond een supermarkt toe. Die functie wordt volgens het college nog altijd alleen op de begane grond uitgeoefend.
8.3. De rechtbank volgt het college op dit punt. Uit artikel 5.4 van de planregels volgt alleen dat de functie detailhandel uitsluitend op de begane grond mag worden uitgeoefend. De supermarkt zelf mag dus alleen daar gevestigd zijn. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 5.4 niet dat er geen technische installaties voor de supermarkt op een andere plaats in het gebouw mogen worden geplaatst. De aanwezigheid van de koelinstallaties in de parkeergarage betekent namelijk niet dat daar detailhandel wordt uitgeoefend, ook gelet op de beperkte omvang van de installaties. Het bouwplan is op dit punt niet in strijd met het bestemmingsplan. Het college hoefde de vergunning dus niet om deze reden te weigeren.
De beroepsgrond slaagt niet.
Voldoet de laad- en losplek aan de eisen voor het voorkomen van geluidsoverlast?
9. In het primaire besluit is een tijdelijke laad- en losplek aan de [straatnaam 1] vergund. Daarbij is afgeweken van het bestemmingsplan. Inmiddels is de herinrichting van de [straatnaam 1] bijna voltooid en is de laad- en losplek op de definitieve plaats en in de definitieve vorm gerealiseerd.
9.1. Eisers hebben hun beroepsgronden over de tijdelijke laad- en losplek ingetrokken, maar betogen nog wel dat de definitieve laad- en losplek niet op de juiste manier is uitgevoerd. Een ondergrond van baksteenstraatklinkers is vanwege geluidhinder onwenselijk. Volgens eisers is in het primaire besluit bepaald dat de laad- en losplek moet worden voorzien worden van een zo vlak mogelijke ondergrond, bijvoorbeeld een asfaltstrook.
9.2. Ter zitting is duidelijk geworden dat de definitieve laad- en losplek aan de [straatnaam 1] een voorziening op de openbare weg is die voor meerdere winkels wordt gebruikt. Hiervoor is een afzonderlijk verkeersbesluit genomen.
De rechtbank stelt vast dat alleen de tijdelijke laad- en losplek deel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning en de definitieve laad- en losplek niet. In het primaire besluit is een voorschrift opgenomen over geluidhinder door de bevoorradingskarren bij laden en lossen. Daarin staat onder meer dat er bij de herinrichting van het kruispunt voor moet worden gezorgd dat de ondergrond voor de karren zo vlak mogelijk wordt, bijvoorbeeld door toepassing van een asfaltstrook. Voor zover aan dit deel van het voorschrift al betekenis kan toekomen nu de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op de definitieve laad- en losplek, kan de rechtbank in deze procedure in ieder geval niet oordelen over de naleving van dat voorschrift. Overigens heeft het college ter zitting verklaard dat de gemeente zich aan het voorschrift zal houden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
10. Zoals onder 7.9 is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om het gebrek te herstellen, moet het college onderzoek laten doen naar de geluidbelasting van de airco-installaties in de installatiezone. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek moet het college alsnog toereikend motiveren dat aannemelijk is dat aan artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Als dat op grond van het onderzoek niet aannemelijk is, moet het college de omgevingsvergunning voor bouwen alsnog weigeren.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2023.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.11. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.101. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.121. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Besluit omgevingsrechtArtikel 2.7Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II, artikel 4Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
8. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;
(…)

Bouwbesluit 2012Artikel 1.12. Verbouw1. Op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, het veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de voorschriften voor een te bouwen bouwwerk uit de hoofdstukken 2 tot en met 5 van toepassing, tenzij:

a. in de afdeling van een voorschrift anders is bepaald; of
b. uit een verplichting als bedoeld in artikel 13 van de wet een andere eis volgt.
(…)
Artikel 3.8. Aangrenzend perceel
1. Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een installatie voor warmte- of koudeopwekking, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift veroorzaakt in een op een aangrenzend perceel gelegen verblijfsgebied een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste 30 dB. Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie.
2. Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Artikel 3.9. Zelfde perceel
1. Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanische voorziening voor luchtverversing, een installatie voor warmte- of koudeopwekking, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift veroorzaakt in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste 30 dB.
2. Een mechanische voorziening voor luchtverversing of warmterugwinning, of een installatie voor warmte- of koudeopwekking veroorzaakt in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van de gebruiksfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste de in tabel 3.7 aangegeven waarde.
3. Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Artikel 3.10. VerbouwOp gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 3.8, eerste lid, en 3.9, eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, waarbij wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB lager is dan het in die artikelen aangegeven niveau.

Planregels bestemmingsplan “Westeinde e.o.”Artikel 5 Gemengd-25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel;
b. dienstverlening;
c. parkeervoorzieningen;
d. laad- en losplaatsen;
e. (toegangs)wegen en paden;
f. tuinen en erven;
g. wonen;
één en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
(…)
e. detailhandel en dienstverlening zijn uitsluitend toegestaan op de beganegrondlaag.