ECLI:NL:RBROT:2023:4743

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
FT EA 23/443
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een moratorium voor een studentenwoning

In deze zaak heeft verzoekster op 2 mei 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van ontruiming van haar studentenwoning door SSH, aangezien verzoekster recentelijk was afgestudeerd en moeite had om een nieuwe woning te vinden door haar problematische schuldensituatie. Tijdens de zitting op 17 mei 2023 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de deurwaarder. De rechtbank heeft op 7 juni 2023 uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in een bedreigende situatie verkeert, aangezien er een vonnis tot ontruiming was en de deurwaarder had aangekondigd tot ontruiming over te gaan. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat verzoekster het minnelijk schuldhulpverleningstraject zou doorlopen en dat zij in staat zou zijn om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft daarbij het belang van de verweerster, SSH, zwaarder laten wegen, gezien het feit dat de woning bestemd is voor studenten en er een wachtlijst is voor studentenwoningen. De rechtbank heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat verzoekster niet in haar verzoek om een voorlopige voorziening wordt ontvangen en dat zij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot schuldsanering. De rechtbank heeft aangegeven dat verzoekster in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet
rekestnummers: [nummer01]
uitspraakdatum: 7 juni 2023
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 2 mei 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het tussenvonnis van deze rechtbank van 3 mei 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 17 mei 2023.
Ter zitting van 17 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [naam03] , werkzaam bij de gemeente Rotterdam ;
  • de heer [naam04] , werkzaam bij deurwaarderskantoor Syncasso, namens SSH (hierna: deurwaarder)
  • mevrouw [naam05] en de heer [naam06] , beiden werkzaam bij SSH (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 14 maart 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster huurt een studentenwoning van SSH. Verzoekster is inmiddels afgestudeerd. Nu verzoekster is afgestudeerd, dient zij op zoek te gaan naar een andere woning. Echter, vanwege de problematische schuldensituatie is het lastig om een andere woning te vinden. Verzoekster is werkzaam als zzp’er in de horeca, waardoor zij wisselende inkomsten heeft. Hierdoor is het voor schuldhulpverlening lastig om budgetbeheer op te starten. Verzoekster heeft verklaar dat zij aan het solliciteren is naar een fulltime baan. Zodra verzoekster een stabiel inkomen heeft, zal het budgetbeheer worden opgestart. De huur voor maart, april en mei 2023 is betaald. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat de huur voor juni 2023 ook betaald gaat worden.

3.Het verweer

SHH verklaart dat je moet studeren om te mogen wonen in een studentenwoning. Het is mogelijk om één tussenjaar te nemen en in de studentenwoning te blijven wonen. Verzoekster heeft deze termijn inmiddels ruim overschreden. In het studiejaar 2021/2022 en in het studiejaar 2022/2023 is er bij verweerster geen bewijs van studie overlegd. Daarnaast is er een enorm tekort aan studentenwoningen, waardoor er thans een wachtlijst is van vier jaar. Verzoekster woont nu in een goedkope studentenwoning, terwijl zij niet studeert en een baan heeft. Tot slot zijn er door verzoekster meerdere toezeggingen gedaan om een gedeelte, namelijk een bedrag van € 2.000,-, van de achterstand in te lopen. Dit is tot op heden niet gebeurd. SHH verzoekt daarom om de verzochte voorziening af te wijzen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 14 maart 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 5 april 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 4 mei 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 14 maart 2023 ten uitvoer kan leggen.
Op basis van hetgeen op de zitting over en weer naar voren is gebracht, waaronder de eigen verklaring van verzoekster, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject zal worden doorlopen en de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Daarnaast is de woning bestemd voor studenten en bestaat er een wachtlijst van studenten die dit soort woningen zoeken, terwijl verzoekster niet meer in aanmerking komt voor studentenhuisvesting. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekster. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.