ECLI:NL:RBROT:2023:4737

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
83-302333-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd met een taakstraf als gevolg

Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van schuldwitwassen. De verdachte, geboren in Rusland in 1995, werd bijgestaan door raadsman mr. R.V. Paniagua. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting op 16 mei 2023. De officier van justitie, mr. C.J.A. de Bruijn, had gevorderd tot bewezenverklaring van opzetwitwassen en een gevangenisstraf van 6 weken. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor opzetwitwassen, maar dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verdachte in de periode van 1 mei tot 18 mei 2020 een bedrag van € 15.765,35 had ontvangen op zijn bankrekening, waarvan de herkomst niet kon worden vastgesteld. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was uit de cryptowereld, maar de rechtbank vond deze verklaring niet onderbouwd. De verdachte had zijn bankrekening ter beschikking gesteld voor de stortingen, zonder voldoende onderzoek te doen naar de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen door aanmerkelijke onvoorzichtigheid te vertonen ten aanzien van de herkomst van het geld. De rechtbank legde een taakstraf op van 50 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-302333-20
Datum uitspraak: 30 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Rusland) op [geboortedatum01] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. R.V. Paniagua, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde opzetwitwassen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient geheel te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld dat op zijn bankrekening werd gestort van misdrijf afkomstig was. Verder kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van het verbergen of verhullen van de herkomst van het geldbedrag.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. In de periode van 6 april tot en met 28 januari 2021 hebben buitenlandse bedrijven in totaal € 866.086,54 overgeboekt op Nederlandse bankrekeningen van dertien verschillende personen. Uit onderzoek is gebleken dat tegenover deze overboekingen geen economische activiteiten hebben gestaan en dat in een aantal gevallen valse facturen zijn verstuurd, die door buitenlandse bedrijven zijn voldaan.
De rechtbank stelt vast dat op 1 mei 2020 en 18 mei 2020, verdeeld over twee transacties, € 15.765,35 is bijgeschreven op de ING-bankrekening van de verdachte. Direct na de bijschrijvingen wordt op 1 mei 2020 € 6.000,- en op 18 mei 2020 € 8.800,- gepind van deze bankrekening. De verdachte heeft verklaard dat hij een keer zelf heeft gepind en dat hij de tweede keer zijn pinpas heeft afgegeven aan iemand anders zodat diegene het geld kon opnemen.
Uit enig misdrijf afkomstig
Uit het dossier blijkt niet van een (economische) relatie tussen de verdachte en de twee
buitenlandse bedrijven die de overschrijvingen van in totaal € 15.765,35 naar de bankrekening van de verdachte hebben verricht. De verdachte heeft verklaard dat de man die hem vroeg om zijn rekening beschikbaar te stellen, [naam01] , hem had verteld dat het geld afkomstig was uit de cryptowereld. Het dossier biedt echter geen aanknopingspunten voor deze verklaring. De verdachte kan ook anderszins niet onderbouwen waarom deze bedragen overgemaakt zijn naar zijn rekening. Uit het dossier blijkt voorts dat voor de overboekingen vermoedelijk valse facturen werden verstuurd naar de bedrijven die de in rekening gebrachte geldbedragen vervolgens overmaakten, onder andere naar de bankrekening van de verdachte.
De rechtbank is daarom van oordeel dat slechts de conclusie kan worden getrokken dat de door de verdachte ontvangen bedragen van misdrijf afkomstig waren.
Opzetwitwassen ex artikel 420bis Sr
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat op grond
waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van het geldbedrag van in totaal € 15.765,35, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het impliciet primair ten laste gelegde opzetwitwassen.
Schuldwitwassen ex artikel 420quater Sr
Voor schuldwitwassen is vereist dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien een verdachte bij enig nadenken over hem bekende gegevens betreffende het goed had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals hij heeft gedaan. Wat van een verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid mag worden verwacht, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft – volgens zijn eigen verklaring – gevraagd naar de herkomst van het geld. [naam01] zou hem hebben gezegd dat het geld legaal was en afkomstig was uit de cryptowereld. Ook zou [naam01] aan de verdachte facturen hebben laten zien. De verdachte begreep naar zijn zeggen de facturen echter niet, omdat hij hiervan geen verstand heeft. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij zijn bankpas en pincode had afgegeven aan [naam01] en dat hij 15% van het totale bedrag zelf heeft gehouden. Er is meermalen geld overgemaakt en dit is vervolgens kort daarna contant opgenomen.
De verdachte had bij enig nadenken over deze gang van zaken kunnen en moeten vermoeden dat het geld geen legale herkomst had, maar heeft desondanks geen enkel onderzoek gedaan naar [naam01] , noch naar het geld, de tegenrekeningen of de bedrijven waar het geld vandaan kwam. Door op deze wijze aanmerkelijk onvoorzichtig om te gaan met de herkomst van het geld heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 18 mei 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
a. a) van geldbedragen van totaal 15.765,35
euro, de herkomst, heeft verhuld, en
heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbenden op genoemde voorwerpen
waren, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader redelijkerwijs moesten vermoeden dat bovenomschreven
geldbedragen- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was uit enig misdrijf,
en
b) een geldbedragen van totaal
15.765,35 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad
en heeft overgedragen en heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededader redelijkerwijs
moesten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedragen -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van schuldwitwassen,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van € 15.675,35 door zijn bankrekening ter beschikking te stellen, zodat daar geldbedragen op gestort konden worden, die afkomstig waren uit enig misdrijf. Het geld is vervolgens grotendeels opgenomen. De verdachte heeft zich onvoldoende kritisch opgesteld ten aanzien van het gebruik van zijn bankrekening en hij heeft zijn bankrekening zonder enige controle ter beschikking gesteld aan anderen. Hij heeft bovendien nagelaten voldoende onderzoek te doen naar de herkomst van de op zijn bankrekening gestorte en afgeboekte geldbedragen. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert aantasting op van de legale economie.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken gevorderd, maar nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het opzetwitwassen, acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf niet passend. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf een passende straf is voor het door de verdachte gepleegde feit. Hierbij heeft de rechtbank gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en op de straffen die door andere rechtbanken in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Ook betrekt de rechtbank hierbij dat aan de verdachte eerder door het openbaar ministerie een transactie in de vorm van een taakstraf is aangeboden, die de verdachte niet heeft geaccepteerd omdat hij de zaak aan een rechter wilde voorleggen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 7 september 2020 aangehouden en in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 7 september 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim tweeënhalf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van een half jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een taakstraf hebben opgelegd voor de duur van 60 uren. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een taakstraf van 50 uur opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 63, 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
50 (vijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
48 urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 24 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en S.A. van Egmond, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Fliert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 18 mei 2020, te Den
Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen,
a. a) van een of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van totaal 15.765,35
euro, althans (telkens) een of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer
goederen, althans een of meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de
vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen
was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen
voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven
goed(eren) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
en/of
b) (telkens) een of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van totaal
15.765,35 euro, althans een (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen,
althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere
voorwerp (en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik
heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;