4.1.1.Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde opzetwitwassen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wist dat de geldbedragen waarover hij op enig moment heeft kunnen beschikken afkomstig waren van enig misdrijf. Ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat het bedrag alsdan beperkt dient te worden tot € 145.515,- (de rechtbank begrijpt hier: € 146.515,-), zijnde het bedrag wat de verdachte contant in bezit heeft gehad.
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging de rechtbank verzocht om de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde periode voor zover het de periode na 31 juli 2020 betreft, omdat daarna geen handelingen meer zijn verricht.
4.1.2.Beoordeling
Uit de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte01] volgt dat hij in maart 2020 samen met de verdachte in restaurant [restaurant01] was en dat daar aan hen door ene [naam01] , ook wel ‘de [bijnaam] ’ genoemd, is gevraagd om bankpassen te zoeken om daarmee geld op de bij die bankpassen bijbehorende rekeningen te kunnen storten. Als vergoeding gold een percentage van 5% van de gestorte bedragen voor degene die de rekening zou regelen en 20% voor de rekeninghouder. De verdachte zelf heeft ook verklaard over deze ontmoeting, waarbij door de [bijnaam] aan hem, [medeverdachte01] en de medeverdachte [medeverdachte02] is gevraagd of zij bankpassen konden regelen, waarvoor zij dan een vergoeding van 20% zouden krijgen. ‘De [bijnaam] ’ kende namelijk mensen in het buitenland die giraal geld wilden omzetten in contant geld.
De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte01] hebben vervolgens in opdracht van deze ‘ [bijnaam] ’ derden hun rekening ter beschikking laten stellen om daarop (grote) geldbedragen van buitenlandse bedrijven te ontvangen. Zowel de rekeninghouders als de ‘regelaars’ kregen daarvoor een vergoeding. De verdachte en zijn medeverdachte werden door hun opdrachtgever voorafgaand aan een storting telkens op de hoogte gesteld welk geldbedrag op welke bankrekening zou worden overgemaakt. Daartoe ontvingen zij (valse) facturen en
overboekingsaankondigingen. Het geld werd door hen direct of kort na de storting (deels) contant opgenomen van de desbetreffende rekening of verder (deels ) overgemaakt
naar een andere rekening, omdat zij wisten dat de bankrekening waarschijnlijk geblokkeerd zou gaan worden. Ten aanzien van diegenen die hun bankrekening beschikbaar
stelden is geen economische activiteit bekend in relatie tot de verschillende buitenlandse bedrijven die de overschrijvingen hebben verricht. Een Nederlands bedrijf, een van de tenaamgestelden van de overboekingen, heeft aangifte gedaan van identiteitsfraude, nadat het was gebeld door een Portugees bedrijf met de vraag waarom de goederen niet werden geleverd. Kennelijk had iemand namens het Nederlandse bedrijf het Portugese bedrijf een
factuur gestuurd voor de levering van beschermingsmiddelen. De aangever van het Nederlandse bedrijf heeft verklaard dat een aantal gegevens, zoals het bankrekeningnummer en de website, onjuist op de factuur zijn vermeld. De factuur is gestempeld met een
watermerk waarmee het bedrijf niet bekend is. De factuur, een bewijsstuk dat de transactie zou kunnen onderbouwen, blijkt vals te zijn.
Uit misdrijf afkomstig
Gelet op hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt over de gang van zaken ten aanzien van het overmaken van de geldbedragen, hetgeen er vervolgens met dat geld gebeurde en de afspraken die daarover zijn gemaakt tussen de verdachte, zijn medeverdachten en de rekeninghouders, kan het niet anders dan dat de overgeboekte bedragen van misdrijf, vermoedelijk oplichting van bedrijven door middel van valse facturen, afkomstig zijn.
Het gaat hierbij om een bedrag van in totaal € 866.086,54, dat in de periode van 6 april tot en met 28 januari 2021, door verscheidene buitenlandse bedrijven is overgeboekt op Nederlandse bankrekeningen van dertien verschillende personen.
Het opzet van de verdachte
Dat het niet anders kan dan dat de verdachte (tenminste) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit voornoemde gang van zaken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte ‘de [bijnaam] ’ in een restaurant ontmoette, hem daarvóór niet kende, maar wel werkzaamheden voor hem ging verrichten waarmee grote geldbedragen gemoeid waren. Deze werkzaamheden bestonden uit het ronselen van rekeninghouders, die voor het ter beschikking stellen van hun bankrekeningen een afgesproken percentage van 20% kregen, een beloning die zich niet laat verklaren indien sprake zou zijn van legale transacties. Het geld dat werd overgemaakt naar deze bank rekeningen moest dezelfde dag nog deels worden opgenomen en deels worden doorgestort. Dat de verdachte desgevraagd te horen zou hebben gekregen dat het geld legaal was, doet hier niet aan af. De verdachte moet hebben beseft dat de gang van zaken niet past binnen een legitieme bedrijfsvoering en dat er dus sprake was van illegale activiteiten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte (in ieder geval) voorwaardelijk opzet heeft gehad op de criminele herkomst van de geldbedragen in die zin, dat het gelet op
voornoemde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bedragen die werden overgeboekt op de bankrekeningen,
van de door hem en zijn medeverdachten geronselde rekeninghouders en die vervolgens door hem en anderen werden overgeboekt of opgenomen, van misdrijf afkomstig
waren.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, waarbij uitvoering is gegeven aan een gezamenlijk plan. De verdachte is – volgens zijn eigen verklaring – samen met [medeverdachte01] betrokken geweest bij alle bedragen die zijn ontvangen en op de verschillende rekeningen. Zij hadden daarbij als afspraak dat zij het percentage van de door elk van hen aangedragen rekeningen met elkaar deelden. Dat de verdachte slechts € 146.515.- daadwerkelijk contant in zijn bezit heeft gehad, staat dan ook niet in de weg aan de bewezenverklaring van het medeplegen van verdachte van het totaal ten laste gelegde witgewassen bedrag.
De verweren worden verworpen. Gezien de inhoud van de bewijsmiddelen ziet de rechtbank met de verdediging wel aanleiding de periode van het witwassen te beperken tot 31 juli 2020.