4.1.2.Beoordeling
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Feit 1
[slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) heeft aangifte gedaan van aanranding. Zij heeft verklaard dat zij een woning huurde van de verdachte en dat hij begin 2020 bij haar langskwam om mankementen in de woning te verhelpen. De verdachte maakte bij binnenkomst direct complimenten over haar lichaam, zoals ‘wat heb je mooie borsten' en ‘wat heb je mooie billen’. Ook vroeg hij [slachtoffer01] of hij haar mocht aanraken, waarop ze antwoordde dat ze dat niet wilde. Vervolgens vroeg hij of zij kon meelopen naar de cv-ketel en naar de badkamer. In de badkamer ging de verdachte achter haar staan, pakte haar met beide handen vast en begon tegen haar aan te bewegen. De verdachte duwde daarbij zijn geslachtsdeel tegen haar billen, schoof zijn handen naar haar borsten en pakte deze vast. Vervolgens probeerde hij haar te zoenen. [slachtoffer01] heeft verklaard dat zij verstijfde en bang was en tegen de verdachte heeft gezegd dat zij dit niet wilde.
De verdachte heeft verklaard dat hij begin 2020 in de woning van [slachtoffer01] is geweest, dat hij daar kwam om naar een lekkage te kijken en dat [slachtoffer01] thuis was. De verdachte heeft ontkend dat hij haar heeft aangeraakt, vastgepakt, betast en/of heeft gezoend. Volgens de verdachte heeft [slachtoffer01] mogelijk een dergelijke verklaring afgelegd, omdat zij een conflict hadden over de oorzaak van een lekkage in de woning die hij aan haar verhuurde.
Feit 2
[slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ) heeft aangifte gedaan van aanranding. Zij heeft verklaard dat op 9 maart 2020 de verdachte bij haar woning langskwam om haar cv-ketel te repareren. De verdachte vroeg [slachtoffer02] of zij mee naar boven kon lopen, waar de cv-ketel hing. [slachtoffer02] is daarop naar de eerste verdieping gelopen en liet hem zien waar de cv-ketel hing. Eenmaal boven maakte de verdachte complimenten over haar lichaam, zoals ‘wat heb je mooie ogen’ en ‘ik vind je een mooie vrouw’. Opeens ging de verdachte tegen haar aanstaan. Hij omhelsde haar en legde zijn handen op haar billen. Zij voelde dat hij met zijn hand onder haar jurkje ging, haar billen vastpakte en zijn handen in haar slipje deed. Ook pakte hij haar bij haar borsten vast. Hij vroeg hij [slachtoffer02] om haar mond te openen en zij voelde dat hij met zijn tong naar binnenging. [slachtoffer02] heeft verklaard dat zij verbaasd en overrompeld was en bang was zich te verzetten.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 9 maart 2020 in de woning van [slachtoffer02] is geweest voor een reparatie aan de cv-ketel en dat [slachtoffer02] thuis was. [slachtoffer02] is met hem meegelopen naar de cv-ketel die boven in een krappe ruimte hing. De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer02] heeft aangeraakt, vastgepakt, betast en/of heeft gezoend.
Verklaringen
De opdrachtgever van de verdachte, [naam01] , is als getuige gehoord. [naam01] heeft verklaard dat hij de verdachte – die als zzp-er werkt – sinds 2013 regelmatig inhuurde als servicemonteur. Op 9 maart 2020 heeft hij de verdachte de opdracht gegeven om bij [slachtoffer02] langs te gaan voor de cv-ketel. [slachtoffer02] heeft na het incident telefonisch contact met hem opgenomen en verteld dat zij samen met de verdachte naar boven is gegaan waar hij handtastelijk werd door aan haar borsten en billen te zitten. [naam01] heeft vervolgens de verdachte op 10 maart 2020 naar zijn zaak laten komen en hem geconfronteerd met wat er volgens [slachtoffer02] zou zijn gebeurd. Toen [naam01] aangaf dat hij de samenwerking met de verdachte per direct zou stoppen, gaf de verdachte aan dit te begrijpen. [naam01] heeft verder nog verklaard dat hij eerder door andere klanten is aangesproken op het gedrag van de verdachte. Zo heeft een vrouwelijke klant hem in 2018 verteld dat de verdachte haar drie zoenen heeft gegeven, waarvan zij niet was gediend. Toen [naam01] de verdachte hierop aansprak, gaf de verdachte aan dat dit bij zijn cultuur hoorde.
Getuige [getuige01] (hierna: [getuige01] ) heeft op 25 juni 2020 een melding gemaakt bij de zedenpolitie over de verdachte. Zij heeft op 1 november 2020 verklaard dat de verdachte als loodgieter werkzaamheden uitvoerde in het gebouw waar zij woonde en toen ook bij haar woning binnenkwam. De verdachte maakte complimenten over haar lichaam. Zo zei hij dat ze een mooi lijf en mooie rondingen had. Vervolgens gaf hij haar een knuffel en probeerde hij haar te zoenen. Zij heeft dit gemeld bij de zoon van haar huisbaas, [naam02] . [naam02] heeft verklaard dat [getuige01] hem in paniek heeft opgebeld en hem vertelde dat de loodgieter haar had proberen te zoenen. Verder heeft hij verklaard dat zijn dochter in hetzelfde gebouw woont en dat de verdachte ook in haar appartement is geweest. Zijn dochter vertelde hem dat de monteur haar probeerde te ‘huggen’ en dat zij een volgende keer niet thuis zou zijn als hij weer zou komen.
Toepassing schakelbewijs?
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (11 januari
2000, NJ 2000, 194) het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten
grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs is toegelaten. Daarbij
moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke
overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op
een specifiek patroon in het gedrag van een verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is
in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat beide tenlastegelegde feiten aanrandingen betreffen die wat betreft de manier van handelen een grote mate van overeenkomst met elkaar vertonen. Uit de aangiftes blijkt dat de verdachte telkens in de hoedanigheid van monteur zich de toegang tot de woningen van de aangeefsters heeft verschaft, de vrouwen vraagt om mee te lopen naar de cv-ketel en complimenten over hun lichamen maakt. Vervolgens heeft hij deze vrouwen aangeraakt bij de borsten en billen en willen zoenen. De rechtbank acht dit specifieke gedragspatroon (
modus operandi) redengevend voor het bewijs.
De rechtbank acht voor het bewijs voorts redengevend dat de [slachtoffer01] en [slachtoffer02] elkaar niet kennen en geheel onafhankelijk van elkaar een soortgelijke aangifte hebben gedaan over het handelen van de verdachte. Dat [slachtoffer01] deze aangifte heeft gedaan vanwege wraakgevoelens jegens de verdachte, is op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting op geen enkele manier gebleken. Integendeel: [slachtoffer01] heeft in haar aangifte juist beschreven dat zij zich door het gedrag van de verdachte onveilig voelde in haar eigen woning. Het verweer dat de verklaring van [slachtoffer02] minder betrouwbaar zou zijn, wordt tevens verworpen. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer02] mogelijk een kwetsbaar persoon is, maakt niet dat haar verklaring daardoor onbetrouwbaar zou zijn.
De rechtbank merkt voorts op dat het dossier, naast de aangiftes, meerdere verklaringen bevat over het soortgelijk gedrag van de verdachte. Dit draagt bij aan de overtuiging van de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] .