ECLI:NL:RBROT:2023:4730

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
10/151624-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en toepassing jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op verschillende data brand heeft gesticht aan twee personenauto's en een caravan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte heeft bekend dat hij de branden heeft gesticht door een aansteker tegen de voertuigen te houden. De rechtbank oordeelt dat het in brand steken van een caravan en een auto met brandstof binnen de bebouwde kom, op korte afstand van andere voertuigen, een situatie creëert waarin gevaar voor andere goederen te duchten viel. De rechtbank heeft het verzoek om toepassing van het jeugdstrafrecht toegewezen, ondanks dat de verdachte ten tijde van de feiten meerderjarig was. De rechtbank legt een werkstraf op van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, en verbindt bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf. Daarnaast zijn de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan twee benadeelde partijen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/151624-22
Datum uitspraak: 23 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
waarnemend raadsman mr. T.S. Kessel namens mr. E.M. van den Oudenaller, beiden advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde brandstichtingen;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgemaakte rapport van 13 maart 2023;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 90 uren, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering (feiten 1, 2 en 3)
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde brandstichtingen. Hoewel de verdachte heeft bekend dat hij de auto’s en de caravan in brand heeft gestoken, kan op basis van het procesdossier niet worden vastgesteld dat hierdoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde vernielingen.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen komt de rechtbank voor alle drie de feiten tot bewezenverklaring van brandstichting. Anders dan de verdediging is de rechtbank daarbij van oordeel dat door het handelen van de verdachte gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank licht dit toe.
De verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die de Peugeot 206 met kenteken [kenteken01] (feit 1), de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken02] (feit 2) en de caravan met kenteken [kenteken03] (feit 3) in brand heeft gestoken. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij deze branden heeft gesticht door een aansteker tegen de band/de wielkast van de auto’s, respectievelijk het raam van de caravan te houden totdat het ging branden.
Op basis van de aangiftes constateert de rechtbank dat de twee auto’s en de caravan geparkeerd stonden in woonwijken. Het in brand steken van een caravan en een auto met daarin brandstof, binnen de bebouwde kom en op korte afstand van andere voertuigen, brengt naar algemene ervaringsregels met zich mee dat het ten tijde van de brandstichting voorzienbaar was dat ook voor andere goederen gevaar te duchten viel. Dit volgt ook uit de foto’s die bij de diverse processen-verbaal zijn gevoegd. Op deze foto’s is te zien dat er meerdere voertuigen in de buurt van de auto’s stonden geparkeerd en dat de stoeptegels rondom de auto’s zwart zijn uitgeslagen. Uit het procesdossier volgt bovendien dat de caravan slechts op één meter van een houten schuur stond geparkeerd. Dat er aldus sprake was van gevaar voor goederen is op basis van het voorgaande voldoende komen vast te staan. Het verweer wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
De onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en door de verdediging enkel een kwalificatieverweer is gevoerd. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 18 juni 2022 te [plaats02] , opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, merk Peugeot 206, kenteken [kenteken01] , door middels een aansteker open vuur in aanraking te brengen met een band van die personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe omgeving bevindende personenauto’s en een heg en schutting en straattegels, te duchten was;
2.
hij op 20 november 2021 te [plaats03] opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, merk Volkswagen Polo, kenteken [kenteken02] , door middels een aansteker open vuur in aanraking te brengen met een band en/of wielkas
tvan die personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe omgeving bevindende personenauto's en (straat)tegels, te duchten was;
3.
hij op 7 mei 2022 te [plaats03] opzettelijk brand heeft gesticht aan een caravan, merk TEC, kenteken [kenteken03] , door middels een aansteker open vuur in aanraking te brengen met een raam van die caravan, ten gevolge waarvan die caravan gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe omgeving bevindende personenauto's en schuur en (straat)tegels, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feiten 1, 2 en 3 telkens: opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk brandstichten van twee auto’s en een caravan door een aansteker tegen de band, de wielkast, respectievelijk het raam te houden. De verdachte heeft verklaard dat hij op deze manier zijn frustratie wilde uiten nadat hij was afgewezen als beroepsbrandweerman en zijn jongensdroom in duigen zag vallen. Door zelf brand te stichten kon hij alsnog de brandweer in actie zien.
Brandstichting behoort niet voor niets tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties kunnen ontstaan. Het veroorzaakt tevens grote angst en onrust in de samenleving, in dit geval in het bijzonder bij de eigenaren van de auto’s en de caravan. Met zijn handelen heeft de verdachte bovendien schade en overlast veroorzaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 maart 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering duidt het psychosociaal functioneren van de verdachte aan als een direct delictgerelateerde factor. Volgens de reclassering is de verdachte een psychosociaal kwetsbare jongeman die een identiteitscrisis doormaakt, in de knoop zit met zichzelf en weinig oog heeft voor zijn succeservaringen. Het gebrek aan probleemoplossend vermogen en zijn potentie om zeer gefrustreerd te kunnen raken, zijn de prominente factoren voor de brandstichting. Hoewel de kans op recidive als laag wordt geschat, benoemt de reclassering dat dit bij toenemende frustratie (fors) kan toenemen. Om de kans op recidive laag te houden, is de reclassering van mening dat de reeds gestarte behandeling moet worden gecontinueerd. Er zal aandacht moeten komen voor het aanleren van coping vaardigheden om met frustraties om te gaan. De verdachte heeft dit erkend en heeft aangegeven dat hij zich hiervoor verder wil inzetten.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Verzoek toepassing jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet om daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De reclassering heeft in bovengenoemd rapport van 13 maart 2023 geconcludeerd dat het toepassen van het jeugdstrafrecht hier het meest passend is. Uit het wegingskader blijkt dat de verdachte nog handelingsvaardigheden aangeleerd kan krijgen en er voldoende pedagogische mogelijkheden zijn. De verdachte is justitieel onbekend en heeft geen criminele levensstijl of psychopathische trekken. Met name het feit dat de verdachte nog sterk onderdeel is van een gezin, impulsief lijkt te hebben gehandeld en ontvankelijk is voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen, maakt dat de reclassering het jeugdstrafrecht adviseert.
De officier van justitie heeft zich bij het formuleren van haar strafeis aangesloten bij het rapport van de reclassering en haar vordering op het jeugdstrafrecht gebaseerd.
De rechtbank zal, rekening houdend met het voorgaande, de persoonlijkheid van de verdachte en de bevindingen tijdens het onderzoek ter zitting, toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank afzien van het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie en volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke taakstraf. De rechtbank is van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn proceshouding hier niet passend is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 573,94 aan materiële schade;
  • [benadeelde partij02] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.200,00 aan materiële schade;
  • [benadeelde partij03] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 859,00 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] in het geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] op het standpunt gesteld dat enkel de reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De gevorderde kosten voor de aanschaf van een ander voertuig dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de geleden schade is begroot op de dagwaarde van het voertuig en dit bedrag al aan deze benadeelde partij is uitgekeerd door de verzekering. Datzelfde geldt voor de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02] . Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij03] heeft de verdediging aangevoerd dat de immateriële schade niet is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
[benadeelde partij01]
Vast is komen te staan dat de verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De gevorderde reiskosten komen de rechtbank niet onredelijk voor en zijn door de verdachte niet weersproken. Deze kosten zijn derhalve toewijsbaar. De gevorderde kosten voor de aanschaf van een andere auto (€ 500,00) zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit de vordering blijkt dat de verzekering de geleden schade, namelijk de dagwaarde van het voertuig (€ 2.250,00), heeft vergoed aan de benadeelde partij. Het overige gedeelte komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor de schoenen (€ 50,00) zullen eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het causaal verband met het gepleegde feit ontbreekt. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 juni 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[benadeelde partij02]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit de vordering blijkt dat de verzekering de geleden schade die is begroot op de dagwaarde van het voertuig van € 4.100,00 reeds heeft uitgekeerd. De overige kosten (€ 4.200,00) komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[benadeelde partij03]
Vast is komen te staan dat de verdachte door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De gevorderde materiële kosten voor de caravan en het matras (€ 859,00) zijn voldoende onderbouwd en zijn ook niet weersproken. Deze kosten zijn derhalve toewijsbaar.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In het artikel wordt onder b. genoemd aantasting in de persoon:
1) door het oplopen van lichamelijk letsel;
2) door schade in zijn eer of goede naam;
3) op andere wijze.
Van de onder 3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het onder 1 bewezen verklaarde feit niet een situatie op waarin de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. De aantasting in de persoon moet daarom met concrete gegevens worden onderbouwd. Nu dat niet is gebeurd zal de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 mei 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij03] een schadevergoeding betalen van:
  • [benadeelde partij01] : € 23,94, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2022;
  • [benadeelde partij03] : € 859,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2022,
en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te
noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en
geboden geacht. Over de gevorderde schadevergoeding van [benadeelde partij02] wordt in deze
procedure geen beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een
taakstrafop, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
bepaalt dat van deze werkstraf, groot 80 (tachtig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
zich meldt op afspraak bij Reclassering Nederland, op het adres Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
zich laat behandelen door de forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is al gestart en wordt gecontinueerd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
72 (tweeënzeventig) urente verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
De benadeelde partij [benadeelde partij01]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] te betalen een bedrag van
€ 23,94 (zegge: drieëntwintig euro en vierennegentig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te
betalen € 23,94(hoofdsom,
zegge: drieëntwintig euro en vierennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 23,94 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
1 (één) dag;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
De benadeelde partij [benadeelde partij02]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
De benadeelde partij [benadeelde partij03]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij03] , te betalen een bedrag
van € 859,00 (zegge: achthonderdnegenenvijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij03] te betalen
€ 859,00(hoofdsom,
zegge: achthonderdnegenenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 859,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
17 (zeventien) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en L.R. Bhalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 mei 2023.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te [plaats02] , opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Peugeot 206, kenteken [kenteken01] , door middels een aansteker open vuur in aanraking te brengen met een brandversnellende vloeistof, althans een brandbare stof, en/of een band van die personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe omgeving bevindende personenauto's en/of motorrijtuigen en/of een heg en/of schutting en/of (straat)tegels, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te [plaats02] opzettelijk en wederrechtelijk personenauto, merk Peugeot 206, kenteken [kenteken01] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan
een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
hij op of omstreeks 20 november 2021 te [plaats03] opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Volkswagen Polo, kenteken [kenteken02] , door middels een aansteker open vuur in aanraking te brengen met een
brandversnellende vloeistof, althans een brandbare stof, en/of een band en/of wielkas
tvan die personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe omgeving bevindende personenauto's en/of motorrijtuigen en/of een heg en/of schutting en/of (straat)tegels, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2021 te [plaats03] opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk Volkswagen Polo, kenteken [kenteken02] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer02] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
hij op of omstreeks 7 mei 2022 te [plaats03] opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een caravan, merk TEC, kenteken [kenteken03] , door middels een aansteker open vuur in aanraking te brengen met een brandversnellende vloeistof, althans een brandbare stof, en/of een raam van die caravan, ten gevolge waarvan die caravan geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe omgeving bevindende personenauto's en/of schuur en/of een heg en/of schutting en/of (straat)tegels, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 mei 2022 te [plaats03] opzettelijk en wederrechtelijk een caravan, merk TEC, kenteken [kenteken03] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer03] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.