ECLI:NL:RBROT:2023:4715

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
10/265493-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag en drugshandel in Rotterdam met vrijspraak voor moord en voorbereidingshandelingen Opiumwet

Op 7 juni 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1975, die beschuldigd werd van moord, doodslag en drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan doodslag en het vervoeren en afleveren van cocaïne. De feiten vonden plaats op 30 september 2021 in Bleiswijk, waar de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer01], opzettelijk van het leven beroofde door hem met een mes te steken. Daarnaast heeft de verdachte ongeveer 67.369 gram cocaïne vervoerd en afgeleverd. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte zich in een gewelddadige setting bevond, waarbij de drugshandel in Rotterdam steeds heftiger wordt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Het beroep op noodweer en noodweerexces werd verworpen, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft ook een schadevergoeding van € 23.990,75 aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] moeten betalen, en de in beslag genomen Nissan Primastar werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/265493-21
Datum uitspraak: 7 juni 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] 1975 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
[detentielocatie01] ,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11, 13 en 17 april 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officieren van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit (moord);
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair (doodslag), 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (moord)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (doodslag)
Het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijsoverweging feit 2 (vervoeren en afleveren cocaïne)
De verdachte heeft verklaard dat hij meerdere tassen heeft vervoerd vanaf zijn woning aan de [straatnaam01] te Bleiswijk (hierna: de [straatnaam01] ) naar de woning aan de [straatnaam02] in Rotterdam-Zuid (hierna: de [straatnaam02] ). Verdachte heeft bekend dat hij wist dat er drugs in die tassen zaten.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Gelet op de verklaring van de verdachte en het feit dat uit NFI-onderzoek is gebleken dat de drugs in de tassen cocaïne betrof, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de opzet overweegt de rechtbank dat de verdachte wist dat hij drugs vervoerde en afleverde en dat hij met zijn handelen daarbij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het hierbij om cocaïne ging.
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Vrijspraak feit 3
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. Het bewijs hiervoor baseert de officier van justitie in overwegende mate op het aantreffen van het boorzuur aan de [straatnaam02] , het aantreffen van vacuümzakken aan de [straatnaam01] en het vervoeren van cocaïne door de verdachte in zijn auto.
4.4.2
Beoordeling en conclusie
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Het boorzuur is aangetroffen bij de doorzoeking aan de [straatnaam02] . Vast staat dat de verdachte met zijn Volkswagen Passat harddrugs heeft vervoerd naar deze woning en deze tassen aldaar heeft afgeleverd, zoals bewezenverklaard onder feit 2. Het enkele aantreffen van boorzuur in de woning maakt echter op zichzelf niet dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over alle goederen die zich in deze woning bevonden, waaronder het boorzuur. Verdachte was immers geen eigenaar, huurder of regelmatige gebruiker van de woning en evenmin kan uit bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte wist van de aanwezigheid van het boorzuur.
De vacuümzakken aangetroffen in de woning van de verdachte aan de [straatnaam01] zijn op zichzelf voor algemeen gebruik bestemd en niet slechts bestemd voor illegale toepassing. Dit geldt evenzeer voor de in de tenlastelegging vermelde auto’s.
De rechtbank acht deze omstandigheden afzonderlijk maar ook in samenhang niet voldoende voor het oordeel dat het voornoemde afwegende het feit wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte voor dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 30 september 2021 te Bleiswijk , gemeente Lansingerland ,
[slachtoffer01]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, met een mes, te steken in het
(boven)lichaam van die [slachtoffer01]
2.
hij op 30 september 2021 te Bleiswijk , gemeente Lansingerland en/of
te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk
heeft afgeleverd en vervoerd,
ongeveer 67.369 gram van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
Doodslag;
Feit 2
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat ten aanzien van feit 1 (hierna: het steekincident) sprake was van een noodweersituatie. Er was een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen op de wijze zoals hij dit heeft gedaan. Die verdediging was noodzakelijk en geboden en voldeed aan de proportionaliteits- en subsidiariteitseis. De verdachte is in zijn eigen woning door drie mannen met vuurwapens aangevallen en met die vuurwapens in zijn keuken bedreigd. Hij is toen geslagen, zowel met vuisten als met een vuurwapen. In het dossier bevindt zich een rapport met beschrijving van de verwondingen. Er is ook geprobeerd om op hem te schieten, maar het vuurwapen weigerde. Een patroon is later door de echtgenote onder de koelkast in de keuken aangetroffen. De verdachte werd teruggedrongen naar het aanrecht en heeft zich alleen kunnen redden door van zich af te slaan en door één van de aanvallers te steken met een mes dat achter hem op het aanrecht lag.
De verdachte dient volgens de verdediging dan ook te worden ontslagen van alle
rechtsvervolging.
5.1.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is het aan de verdachte om op basis van voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat er sprake is geweest van een situatie waarin hij zichzelf diende te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. In het dossier bevindt zich ter onderbouwing van dit verweer alleen de verklaringen van de verdachte zelf, zoals afgelegd tegenover politie en ter zitting alsmede in de reconstructie die van het steekincident en de daaraan voorafgaande en daarop volgende handelingen is gehouden. Er zijn behalve enige (lichte) verwondingen bij de verdachte zelf en bloedsporen van het slachtoffer in de woning en er zijn geen andere feiten en omstandigheden in het onderzoek aangetroffen die het verweer van de verdachte en zijn weergave van de (gevechts-)handelingen die leidden tot zijn steken van het slachtoffer, overtuigend ondersteunen. De verklaringen van de verdachte, die hij tijdens het proces ook op punten heeft gewijzigd en aangepast, zijn onder de gegeven omstandigheden onvoldoende, nu deze belangrijke vragen die uit het dossier naar voren komen onbeantwoord laten en aan een zuivere beoordeling van zijn verweer in de weg staan. De rechtbank wijst hierbij op onder andere de volgende lacunes en tegenstrijdigheden;
  • Er is overwegende twijfel of de verdachte volledig is geweest in zijn beschrijving van het aantal personen dat zich voorafgaande aan het steekincident in de woning bevond. Naast de aanwezige andere persoon, kennis van de verdachte (waarover hij wel heeft verklaard) is er DNA aangetroffen van een onbekende man X. Dat gegeven en de plek van het aangetroffen DNA-materiaal heeft de verdachte in zijn lezing geheel onverklaard gelaten.
  • De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat tijdens de “aanranding” één of meer vuurwapens zijn gebruikt, zoals de verdachte heeft verklaard. De verklaringen van de getuigen hebben de aanwezigheid van vuurwapens dan wel het vuurwapengebruik niet bevestigd. Evenmin kan een (voldoende) causaal verband worden vastgesteld tussen de door verdachte benoemde bedreigingen met één of meer vuurwapens in diens keuken en het weken later door de echtgenote van de verdachte aan de politie overhandigde vuurwapenpatroon. Immers niet is gebleken dat het patroon afkomstig was van het vuurwapen van de indringers, nu niet vaststaat dat de patronen uit één en hetzelfde wapen afkomstig waren en dat wapen tevens van de indringers was. Niet uitgesloten kan worden dat het DNA-profiel op één van de kogels via contaminatie op het patroon terecht is gekomen.
  • Uit het forensisch dossier blijkt dat er in de tuin van de woning sporen zijn gevonden van schermutselingen die daar hebben plaatsgevonden waarover de verdachte niet verklaart.
  • De verdachte heeft verklaard dat hij buiten zijn tuin is gestopt met vechten en er -samengevat zoals de rechtbank deze verklaring heeft begrepen - aan mee heeft gewerkt dat het slachtoffer in de auto kon worden getild. Anders dan de verdachte, hebben buurtbewoners verklaard dat buiten op de parkeerplaats bij de auto’s een ruzie heeft plaatsgevonden. Buren hebben verklaard 5 tot 7 mannen op het terrein buiten rond de woning en de aldaar geparkeerd staande auto’s gezien te hebben en vervolgens te hebben waargenomen hoe het slachtoffer door mannen, waaronder de verdachte, in een auto werd geduwd.
De gedragingen van de verdachte na het steekincident roepen ook vragen op;
  • De verdachte lijkt na het steekincident en in de wetenschap van een kennelijk (door hem) gevaarlijk verwond slachtoffer, bewust bloedsporen te hebben vernietigd en camerabeelden van ten tijde van de gebeurtenis te hebben gewist.
  • Hij heeft niet direct na de aanval de politie gealarmeerd en eerst schone kleren aangetrokken.
  • Hij is vervolgens naar de [straatnaam02] gereden, waar de drugs uit het bewezen feit 2 zijn aangetroffen.
Deze gedragingen passen niet bij het scenario van een argeloos slachtoffer dat in zijn woning wordt overvallen of aangevallen. Is er dan een andere lezing denkbaar? Voor een aantal van de bovengenoemde omstandigheden zou mogelijk een verklaring kunnen worden gevonden in een streven van de verdachte tot het veiligstellen van drugs respectievelijk het afschermen van de verder daarbij betrokken personen uit het ‘kamp’ van de verdachte. Dat zou zich in theorie kunnen verdragen met een zelfverdedigingsscenario, maar ook met een scenario met de verdachte als agressor ter bescherming van de drugs. De enkele ‘inkleuring’ van een dergelijk ‘afschermingsscenario’ door de raadsman van de verdachte ter zitting is principieel en inhoudelijk ten ene male onvoldoende om de hiervoor genoemde lacunes en tegenstrijdigheden te verklaren. Door daarover geen opening van zaken te geven, heeft de verdachte de rechtbank de mogelijkheid onthouden om zich nader van de aannemelijkheid van dat scenario, zijn gestelde zelfverdediging en de eventuele samenhang met zijn opmerkelijke gedrag nadien, te overtuigen.
Op grond van het vorenstaande in samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet aannemelijk heeft weten te maken dat er sprake is geweest van een situatie waarin hij zichzelf diende te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Dit alles maakt dat het beroep op noodweer wordt verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces.
Intensief noodweerexces
Voor zover de overschrijding van de noodzakelijkheid zich voordoet omdat het middel te rigoureus is, heeft de verdediging een beroep gedaan op intensief noodweerexces.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar dat hij daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden is.
Het geweld en de poging hem te doden heeft bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt. De overschrijding van de grenzen is het onmiddellijk gevolg van die hevige gemoedsbeweging en de zeer beperkte tijd en bewegingsvrijheid die verdachte had.
Onder die omstandigheden is sprake geweest van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging
Extensief noodweerexces
Voor zover de zelfverdediging door de verdachte is voortgezet op een moment dat de noodweersituatie al was geëindigd, heeft de verdediging een beroep gedaan op extensief noodweerexces.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien op het tijdstip van het steken de dreiging was beëindigd en er derhalve geen noodzaak tot verdediging meer bestond, het steken toch een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Het steken met het mes was een gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de eerdere wederrechtelijke aanranding (de mishandeling en de poging verdachte dood te schieten). Verdachte heeft uit doodsangst, paniek en overlevingsdrang het mes gepakt en daarmee gestoken. Dit brengt, naar de mening van de verdediging, met zich mee dat sprake is geweest van extensief noodweerexces.
De verdediging heeft concluderend bepleit dat sprake is geweest van (intensief dan wel extensief) noodweerexces, waardoor verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
Nu naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich diende te verdedigen, komt men aan een beroep op noodweerexces in het geheel niet toe.
Het verweer wordt verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het steken met een mes van [slachtoffer01] . [slachtoffer01] is later aan zijn verwondingen overleden. De verdachte heeft met zijn handelen het leven ontnomen van een ander. Het spreekt voor zich dat dit verlies van een mensenleven onherstelbaar leed en gemis aan zijn nabestaanden heeft toegebracht, met welke gevolgen zij tot op de dag van vandaag worden geconfronteerd, getuige ook de verklaring tijdens het spreekrecht.
Voorts heeft de verdachte meteen na het steken van het slachtoffer en hem met anderen in een auto te hebben gelegd actief meegewerkt aan het kunnen veiligstellen van een grote hoeveelheid harddrugs die zich in zijn woning bevonden. Hieruit volgt dat de verdachte banden heeft met/in het criminele drugscircuit. Dat harddrugs een gevaar zijn voor de volksgezondheid en een ondermijnend karakter hebben voor de samenleving, is een feit van algemene bekendheid. Kennelijk heeft dit de verdachte er niet van weerhouden zich hiermee in te laten.
In Rotterdam wordt het geweld in en rond de drugshandel steeds feller en heftiger. De rechtbank plaatst deze gebeurtenissen, zoals deze zijn bewezen verklaard in deze ernstig te bestrijden setting.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 april 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is geen informatie over verdachte bekend over eventuele problemen op leefgebieden. Verdachte schetst een beeld dat zijn leefgebieden stabiel waren voor zijn huidige detentie.
Betrokkene is voornemens om Nederland te verlaten zodra dit kan. Zijn vrouw en kinderen verblijven thans in de Dominicaanse Republiek.
Vanuit de Dienst Justitiële Inrichtingen is informatie dat het gedrag van verdachte goed is.
Het sociale netwerk van verdachte is aan de reclassering onbekend. Gelet op de verdenkingen, zijn er aanwijzingen dat hij zich mogelijk in een pro-crimineel netwerk bevindt, maar het is onbekend welke positie hij heeft in dit netwerk.
Er is geen diagnostiek bekend over de verdachte. Verdachte presenteert zich als persoon die maatschappelijk geaccepteerde doelen nastreeft. Verdachte neemt tot op zekere hoogte verantwoordelijkheid voor het delict. Hij bekent dat hij het slachtoffer heeft gestoken, maar zegt dat hij heeft gehandeld vanuit verdediging waarbij de keuze was: hij of ik.
De risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden kunnen niet worden ingeschat.
De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor een reclasseringstoezicht en ziet evenmin een indicatie voor andere bijzondere voorwaarden. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de
gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank legt een hogere straf op dan door de officier van justitie is geëist, nu zij gelet op de ernst van beide bewezen verklaarde feiten de eis niet passend acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen Nissan Primastar
(kenteken [kenteken01] ) verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen Nissan Primastar zal worden verbeurd verklaard.
Het bewezen feit 2 is met behulp van dit voorwerp voorbereid.

9.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.664,51 aan materiële schade en een vergoeding van € 20.000 aan affectieschade en € 326,24 aan vergoeding proceskosten.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij02] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500 aan affectieschade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij03] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000 aan shock-/affectieschade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij04] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 255,94 (eigen risico 2022) aan materiële schade en een vergoeding van € 17.500 aan affectieschade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] kan worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij02] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook deze vordering kan worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij03] op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij04] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade voor het bedrag van € 255,94 kan worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van alle vorderingen benadeelde partij op het standpunt gesteld dat het eigen schuld beletsel ertoe dient te leiden dat er geen vergoeding zal plaatsvinden. Primair dienen de vorderingen te worden afgewezen.
Subsidiair dienen de benadeelden niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen onder verwijzing naar de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de raadsman nog opgemerkt dat de wetgever heeft bepaald dat broers/zussen als nabestaanden in principe niet in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade.
9.3.
Beoordeling
Voor vergoeding van affectieschade kunnen in aanmerking komen de ouder van het slachtoffer, degene voor wie het slachtoffer zorgde ten tijde van de gebeurtenis in gezinsverband of een persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste aanspraak heeft op de vergoeding. Hierbij heeft de wetgever broers en zussen bewust uitgesloten van de kring van vergoedingsgerechtigden, met als uitzondering broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Voor de toekenning van affectieschade gelden de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] (moeder slachtoffer) door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank ziet in het beroep op medeschuld van het slachtoffer in de bewezen verklaarde omstandigheden onvoldoende argumenten om tot vermindering van de gevorderde schadevergoeding door de verdachte over te gaan. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
Vast is voorts komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 20.000, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partijen [benadeelde partij02] (thuiswonende zus) en [benadeelde partij03] (broer slachtoffer) zullen in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor vergoeding van shockschade, zoals geclaimd, wordt door de Hoge Raad vereist dat de benadeelde het incident zelf heeft waargenomen of rechtstreeks is geconfronteerd met de gevolgen daarvan. Daarbij moet een erkend psychiatrisch ziektebeeld zijn vastgesteld. Van een dergelijk ziektebeeld is de rechtbank niet kunnen blijken.
Ten aanzien van een vergoeding voor affectieschade is niet gebleken dat de benadeelde partij behoort tot de genoemde kring van vergoedingsgerechtigden. De gestelde (en nadien betwiste) nauwe band die noopt tot vergoeding van de affectieschade is niet (voldoende) gebleken.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij04] (zus slachtoffer) door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank ziet in het beroep op medeschuld van het slachtoffer in de bewezen verklaarde omstandigheden onvoldoende argumenten om tot vermindering van de gevorderde schadevergoeding door de verdachte over te gaan. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering ziende op de affectieschade niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is gebleken dat de benadeelde partij behoort tot de genoemde kring van vergoedingsgerechtigden.
Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 30 september 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij04] (gedeeltelijk) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Nu de benadeelde partijen [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in diens vorderingen, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van
€ 23.990,75 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij04] een schadevergoeding betalen van € 255,94 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding van [benadeelde partij03] en [benadeelde partij02] geen inhoudelijke beslissing genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de Nissan Primastar (kenteken [kenteken01] ) op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 23.990,75, bestaande uit € 3.990,75 aan materiële schade en € 20.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen € 23.990,75 (hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 23.990,75 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
154 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij02] niet-ontvankelijk in de vordering en
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij03] niet-ontvankelijk in de vordering en
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij04] , te betalen een bedrag van € 255,94, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij04] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij04] te betalen
€ 255,94(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 255,94 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
5 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Bade, voorzitter,
mrs. G.P. van de Beek en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 september 2021 te Bleiswijk , gemeente Lansingerland ,
althans in Nederland,
[slachtoffer01]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans éen maal,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in het
(boven)lichaam van die [slachtoffer01] ;
(art. 289/287 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 30 september 2021 te Bleiswijk , gemeente Lansingerland en/of
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft afgeleverd en/ of verstrekt en/ of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 67.369 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 30 september 2021 te Bleiswijk , gemeente Lansingerland en/of
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/ of te bevorderen,
te weten
- het afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, in elk geval een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/ of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/ of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/ of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit, te weten:
- 9.196 gram boorzuur en/of
- een of meer voertuig(en) te weten een Volkswagen Passat met kenteken [kenteken02]
en/of een Nissan Primastar met kenteken [kenteken01] en/of
- 29, althans een of meer, vacüumzak(ken);
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet,
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)

Voetnoten

1.Hierna nader aangeduid als: officier van justitie