ECLI:NL:RBROT:2023:47

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
10/333055-22, 10/333174-22 en 10/333178-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering machtiging ontruiming op basis van artikel 551a Sv na belangenafweging huisrecht versus gebruik door rechthebbende

Op 6 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam, uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 10/333055-22, 10/333174-22 en 10/333178-22. De zaak betreft een vordering tot machtiging voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning, zoals geregeld in artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie heeft op 22 december 2022 een schriftelijke vordering ingediend, welke op 29 december 2022 door de rechter-commissaris is ontvangen. De vordering was gebaseerd op een proces-verbaal van de Politie eenheid Rotterdam, waarin melding werd gemaakt van een aangifte en bevindingen met betrekking tot de situatie in de woning aan [adres].

Tijdens de zitting op 6 januari 2023 is de verdachte [naam verdachte 1] gehoord, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.F. van Hulst. De andere verdachten, [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3], zijn niet verschenen. De rechter-commissaris heeft de belangen van de bewoners afgewogen tegen de belangen van de onbekende rechthebbende. De rechthebbende heeft geen concrete onderbouwing gegeven voor de vordering tot ontruiming, en er zijn geen vergunningen voor nieuwbouw of een huurcontract overgelegd. De bewoners maken gebruik van de woning en hebben een nutsvoorziening, wat hun belang versterkt.

De rechter-commissaris heeft geconcludeerd dat het huisrecht van de bewoners prevaleert boven het belang van de onbekende rechthebbende. De vordering tot machtiging voor ontruiming is daarom afgewezen. Deze beslissing is genomen door mr. J.J.J. Schols, rechter-commissaris, en het Openbaar Ministerie heeft de mogelijkheid om binnen 14 dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

rechter-commissaris in strafzaken
zittingsplaats Rotterdam
parketnummers : 10/333055-22, 10/333174-22 en 10/333178-22
datum : 6 januari 2023
Beslissing op een vordering tot machtiging voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning, besloten lokaal of erf
(artikel 551a Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
en de verdachten:
[naam verdachte 2], geboren op [geboortedatum 2] , te [geboorteplaats 2] , en
[naam verdachte 3], geboren op [geboortedatum 3] , te [geboorteplaats 3] .

Procedure

De officier van justitie heeft op 22 december 2022 een schriftelijke vordering ingediend, welke door de behandelend rechter-commissaris is ontvangen op 29 december 2022. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechter-commissaris de bovengenoemde machtiging verleent.
De officier van justitie heeft op 22 december 2022 ter onderbouwing van de vordering een proces-verbaal van overgelegd van Politie eenheid Rotterdam met kenmerk [proces-verbaalnummer 1] van aangifte door [naam] van 14 december 2022 en een proces-verbaal bevindingen van 18 december 2022 met kenmerk [proces-verbaalnummer 2] .
De vordering heeft betrekking op het verwijderen door een opsporingsambtenaar van personen en voorwerpen die wederrechterlijk vertoeven in de een woning aan de [adres] .
De rechter-commissaris heeft, in overleg met de advocaat van een van hen, [naam verdachte 1] , een datum voor het verhoor bepaald. Dit verhoor heeft niet binnen een termijn van driemaal 24 uur plaatsgevonden, daar aanvankelijk onbekend was wie als advocaat zou optreden.
De rechter-commissaris heeft op 6 januari 2023 gehoord: [naam verdachte 1] vernoemd, bijgestaan door mr. M.F van Hulst. [naam verdachte 1] is in staat gesteld zijn belangen naar voren te brengen of toe te lichten. [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beoordeling

Nog daar gelaten dat uit de aangifte niet blijkt wie feitelijk de rechthebbende is, blijkt onvoldoende welk zwaarwegend en spoedeisend belang de rechthebbende zou hebben. Gesteld wordt slechts dat de onbekend gebleven rechthebbende nieuwbouwplannen zou hebben voor de locatie waar de woning, althans het gebouw waar de woning deel van uitmaakt, staat. Deze gestelde nieuwbouwplannen zijn niet nader toegelicht, aangeduid of geconcretiseerd. Duidelijk is wel dat er geen vergunningen zijn voor nieuwbouw.
Voorts stelt de aangever dat de woning verhuurd zou zijn. Deze gestelde verhuur is niet nader aangeduid of geconcretiseerd. Niet blijkt wanneer de huur zou aanvangen, of en wanneer de woning daadwerkelijk bewoond zou worden en wie de huurder is of zou zijn.
Een huurcontract is niet overgelegd. Uit de door de officier van justitie bij de vordering overgelegde stukken blijkt niet dat nader onderzoek is verricht naar de vermeende nieuwbouwplannen en de gestelde verhuur.
De rechter-commissaris dient bij de afweging van belangen voorts acht te slaan op het belang van de bewoner(s). Zij bevinden zich in de woning sinds december 2022. De woning wordt gebruikt als woning. De bewoner(s) heeft/hebben een nutsvoorziening waarvoor hij/zij de kosten zelf voldoen/gaan voldoen. Van uitzicht op andere woonruimte op korte of middellange termijn is geen sprake. [naam verdachte 1] heeft, gehoord door de rechter-commissaris, te kennen gegeven dat hij de eigenaar en de gemeente heeft aangeschreven. [naam verdachte 1] heeft gemotiveerd gesteld dat het pand al een lange tijd leeg stond en dat d vermeende bouwplannen al jaren geleden werden gesteld maar niet zijn of worden verwezenlijkt.
In de huidige wettelijke systematiek wordt een strafbaar feit, het kraken, als uitgangspunt genomen bij het beantwoorden van de vraag of de rechthebbende belang heeft bij ontruiming. Naast dat uitgangspunt is het belang van de rechthebbende nauwelijks gesteld en geenszins onderbouwd. Daar staat tegenover dat het belang van de bewoner(s) bij het verdere gebruik van het pand als woning onderbouwd is. Bij deze stand van zaken dient het huisrecht van de bewoner(s) te prevaleren boven het belang van de (onbekende) rechthebbende.
De vordering zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechter-commissaris wijst de vordering af.
Deze beslissing is op 6 januari 2023 genomen door mr. J.J.J. Schols,
rechter-commissaris.
Tegen deze beslissing kan het Openbaar Ministerie binnen 14 dagen hoger beroep instellen.