ECLI:NL:RBROT:2023:4678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/4551
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing laattijdige aanvraag Wajonguitkering en beoordeling arbeidsvermogen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2023, met zaaknummer ROT 22/4551, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Wajonguitkering beoordeeld. Eiser had op 11 februari 2021 laattijdig een aanvraag ingediend, die door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige werd afgewezen op basis van de bevindingen dat hij, ondanks zijn clusterhoofdpijnaanvallen, in staat was om aangepaste arbeid te verrichten. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een situatie van het ontbreken van arbeidsvermogen. Eiser voerde aan dat zijn arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt, maar de rechtbank concludeert dat de medische oordelen van de verzekeringsartsen consistent zijn en dat eiser, indien geen clusterhoofdpijnaanval optreedt, in staat is om minimaal vier uur per dag en minstens één uur achtereen te werken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de Wajonguitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. J. Marges),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Rook).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Wajonguitkering. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 3 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 augustus 2022, op het bezwaar van eiser, is verweerder bij die afwijzing gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft op 11 februari 2021 laattijdig een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend voor een Wajonguitkering.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht en een rapportage opgemaakt op 3 februari 2022. De verzekeringsarts heeft daarin toegelicht dat eiser gelet op zijn mogelijkheden en beperkingen ten minste één uur aaneengesloten en ten minste vier uren per dag aangepaste arbeid kan verrichten voor zover eisers mogelijkheden en beperkingen niet worden overschreden.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens in een rapportage van 3 februari 2022 toegelicht dat eiser beschikt over basale werknemersvaardigheden, omdat hij instructies begrijpt, deze kan uitvoeren en op tijd aanwezig is bij afspraken. Dit blijkt volgens de arbeidsdeskundige onder meer uit het feit dat eiser sinds 2017 als zelfstandige werkt. De arbeidsdeskundige heeft verder toegelicht dat eiser de taak ‘invoeren van gegevens’ zou kunnen verrichten met zijn mogelijkheden en beperkingen.
Verweerder heeft die rapportages aan het primaire besluit ten grondslag gelegd.
1.1
Naar aanleiding van eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In een rapportage van 1 juli 2022 heeft hij uiteengezet dat bij eiser clusterhoofdpijn is vastgesteld, en dat hij tijdens een heftige aanval arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat deze toestand niet permanent is, gelet op wat tijdens de hoorzitting en uit de medische informatie naar voren is gekomen. Hij heeft geen aanleiding gezien om anders te concluderen dan de verzekeringsarts in de primaire fase.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapportage van 13 juli 2022 uiteengezet dat eiser nog steeds in staat wordt geacht om licht administratieve werkzaamheden, zoals het invoeren van gegevens, te verrichten en dat eisers mogelijkheden en beperkingen bij deze voorbeeldtaak niet worden overschreden.
Verweerder heeft die rapportages aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.

Het beroep van eiser

2. In beroep voert eiser aan dat hij geen arbeidsvermogen heeft, en dat het ontbreken daarvan duurzaam is. Hij heeft vanaf zijn zestiende last van clusterhoofdpijnaanvallen waardoor hij moeite heeft gehad met het voltooien van zijn opleidingen. Hij heeft nooit in vaste dienst voor een werkgever gewerkt, en heeft in de periode 1998 – 2011 hoogstens twee dagen per week werkzaamheden voor een uitzendbureau verricht. Sinds 2001 ontvangt hij een bijstandsuitkering van de gemeente Rotterdam.
Eiser voert verder aan dat de uitspraken van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep haaks op elkaar staan, nu de verzekeringsarts stelt dat eiser tijdens een aanval niet belastbaar is, maar dat dit goed behandelbaar is met medicatie, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat eiser niet een uur aaneengesloten kan werken (indien geen sprake is van een clusterhoofdpijnaanval). Tijdens een aanval kan eiser absoluut niet werken of andere activiteiten verrichten. Tijdens een clusterhoofdpijnaanval krijgt eiser immigraninjecties en moet hij een zuurstoffles gebruiken. Na gebruik van de medicatie moet eiser twee uur op bed liggen en er is sprake van veel bijwerkingen. Ook krijgt eiser in huis ondersteuning van zijn moeder. Volgens eiser is geen sprake van een werkbare arbeidsverhouding in het geval dat hij vier uur op een dag en ten minste een uur achtereen werkt, en vervolgens een dag later met zware hoofdpijn op bed ligt. De duur en intensiteit van de aanvallen nemen toe naarmate eiser ouder wordt. Op dagen dat eiser geen aanvallen heeft, moet hij zijn dag inrichten met zo min mogelijk activiteiten die een aanval kunnen uitlokken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank moet aan de hand van eisers beroepsgronden beoordelen of verweerder terecht eisers aanvraag om Wajong-uitkering heeft afgewezen. De voor dit beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4. Er is sprake van een laattijdige aanvraag. In dit geval heeft verweerder kunnen volstaan met de beoordeling of ten tijde van eisers aanvraag bij hem sprake was van ziekte of gebrek als gevolg waarvan hij geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had. Dit is het geval als - kort gezegd - geen taak kan worden uitgevoerd in een arbeidsorganisatie, er niet over basale werknemersvaardigheden wordt beschikt, er niet aaneengesloten een uur kan worden gewerkt of de aanvrager niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
5. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, de anamnese en eigen onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarnaast bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft rekening gehouden met de verkregen medische informatie afkomstig van de behandelend sector. De rechtbank overweegt dat het medisch onderzoek hiermee zorgvuldig is verricht.
6. Ten aanzien van eisers betoog dat verweerder ten onrechte meent dat hij arbeidsvermogen heeft, overweegt de rechtbank het volgende. Wat eiser in beroep aanvoert, geeft geen reden om te concluderen dat het medisch oordeel onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd heeft toegelicht dat bij eiser geen sprake is van een situatie van het ontbreken van arbeidsvermogen.
In de rapportage van 1 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat eiser tijdens een hevige clusterhoofdpijnaanval arbeidsongeschikt is, maar vervolgens op inzichtelijke wijze uiteengezet dat die toestand niet permanent is, dat eiser geruime tijd geen aanvallen meer heeft gehad, en dat eiser momenteel geen medicatie of zuurstoftherapie gebruikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens afdoende toegelicht dat, indien geen sprake is van een clusterhoofdpijnaanval, eiser minimaal vier uur per dag en minimaal één uur achtereen kan werken in een passende werksituatie. Dat volgens eiser de rapportages van de verzekeringsarts van 3 februari 2022 en die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juli 2022 haaks op elkaar staan, kan de rechtbank niet volgen, nu in beide rapportages is vastgesteld dat eiser, indien geen clusterhoofdpijnaanval optreedt, vier uur per dag en minstens één uur achtereen passend werk kan verrichten.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullende rapportage van 24 februari 2023 nog toegelicht dat eiser de laatste tijd geen last heeft gehad van een clusterhoofdpijnaanval en dat op basis van informatie van het LUMC [1] een eventuele aanval van clusterhoofdpijn soortgelijk zal verlopen. Eisers stelling dat mogelijk aanvallen zullen optreden in de toekomst, kan niet leiden tot de conclusie dat eiser geen arbeidsvermogen heeft. In beroep heeft eiser ook geen (nieuwe) medische gegevens verstrekt die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan verweerders standpunten. De rechtbank ziet geen aanleiding om de standpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom eiser in staat was een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en waarom hij beschikte over basale werknemersvaardigheden.

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht eisers aanvraag om een Wajong-uitkering heeft afgewezen. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Verweerder heeft ten behoeve van de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkene kan worden geanalyseerd. Bij deze beoordeling staat centraal de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ (ICF). De ICF biedt een denkmodel en een terminologie die kunnen helpen de betrokkene in beeld te brengen en de eventuele problemen te beschrijven die de betrokkene ervaart in zijn functioneren. Als kennis- en beoordelingsondersteunend instrument maakt verweerder daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI). Het MOI bevat veel voorkomende relaties tussen activiteiten en participatie waarmee mogelijke knelpunten in werk en werkomgeving zichtbaar kunnen worden gemaakt.
Voor het toepassen van de methode SMBA heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld. Volgens het voorwoord betreft het Compendium een werkinstructie of naslagwerk en is het primair geschreven voor de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige die de sociaal-medische beoordelingen doen voor de Participatiewet. In het Compendium is de toelichting op de vier voorwaarden en de wijze waarop verweerder deze voorwaarden toetst in aparte hoofdstukken uitgewerkt; in bijlage 1 wordt het begrip duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen behandeld en is een beoordelingskader opgenomen.
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft onder andere bij uitspraak van
5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) overwogen dat verweerder niet de mogelijkheid kan worden ontzegd ter uitvoering van zijn wettelijke taak een ondersteunend systeem en methode vast te stellen ter uitvoering van die taak en ter interpretatie van wettelijke voorschriften. De in het Compendium gegeven toelichting op de vier voorwaarden en het begrip duurzaamheid is een uitwerking van de toelichting op deze voorwaarden en het begrip duurzaamheid uit de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Participatiewet (Kamerstukken II, 2011/12, 33 161, blz. 34 e.v. Hoofdstuk 5.1) en uit de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 (p. 6 e.v.). Dit systeem is in de externe functie ervan niet meer dan een hulpmiddel om een besluit wat betreft de medische en arbeidskundige uitgangspunten voldoende inzichtelijk te maken. Het is vervolgens aan de bestuursrechter de vraag te beantwoorden of verweerder met toepassing van de methode SMBA, de daarbij ondersteunende systemen en de in het Compendium opgenomen werkinstructie in de voorliggende zaak voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft geleid tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan. Het gaat daarbij steeds om een volle toetsing van de besluitvorming.

Voetnoten

1.Leids universitair medisch centrum