ECLI:NL:RBROT:2023:4657

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
FT EA 23/323
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in het kader van moratorium en huurbetalingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, om een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster heeft op 30 maart 2023 een verzoek ingediend om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 2 augustus 2022 te verbieden. De rechtbank heeft op 17 mei 2023 de behandeling van het verzoekschrift gehouden, waarbij zowel verzoekster als haar advocaat en de beschermingsbewindvoerder aanwezig waren. Verweerster, vertegenwoordigd door een medewerker van Stichting Woonplus Schiedam, heeft verklaard dat de huurbetalingen voor de maanden maart en april 2023 zijn ontvangen, maar dat de betaling voor mei nog niet is verwerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis heeft overgelegd. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis van 2 augustus 2022 ten uitvoer wil leggen. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoekster zwaarder weegt, mits de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huur op tijd wordt betaald.

Daarnaast heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft bepaald dat de huurovereenkomst voor de duur van de voorziening wordt verlengd en dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. B.J. Tideman, rechter, in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 31 mei 2023
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 30 maart 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 30 maart 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 17 mei 2023.
Ter zitting van 17 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW advocaten (hierna: advocaat);
  • de heer T. Dreessen, werkzaam bij MDL Beschermingsbewind (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Stichting Woonplus Schiedam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat bedoeld is een verzoek in te dienen om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster te verbieden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoekster sinds 2 maart 2023 onder beschermingsbewind is gesteld. Verzoekster heeft op dit moment een Ziektwet-uitkering. De huur van verzoekster bedraagt € 453,96 per maand. Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat de huur over de maanden maart, april en mei 2023 betaald zijn. De beschermingsbewindvoerder heeft gevraagd aan verweerster om de huur via automatische incasso te laten plaatsvinden vanaf juni 2023. Er worden geen problemen verwacht met de betaling van de lopende termijnen.

3.Het verweer

Ter zitting heeft de heer [naam01] namens verweerster verklaard dat de huurbetalingen over de maanden maart 2023 en april 2023 zijn ontvangen. De betaling van mei 2023 heeft verweerster nog niet ontvangen. De heer [naam01] heeft daarbij aangegeven dat de betaling mogelijk nog niet verwerkt is in het systeem van verweerster. Daarnaast heeft de heer [naam01] verklaard dat hij van mening is dat verzoekster nog een kans verdient om in de woning te blijven wonen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 21 maart 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 6 april 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 2 augustus 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 2 augustus 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen [adres01] , te [plaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.