ECLI:NL:RBROT:2023:465

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
10/284007-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 maart 2021 te Rotterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, reed met een snelheid van ongeveer 73 km/u door een rood verkeerslicht en botste tegen een fietser die ook door rood reed. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de fietser, waaronder een zware hersenschudding en een breuk in de oogkasbodem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich roekeloos en onvoorzichtig heeft gedragen, wat heeft geleid tot het ongeval.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, die kan worden omgezet in 75 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast is de verdachte voor drie maanden de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen, met een voorwaardelijke proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.550,- aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in het resterende deel van de vordering. De rechtbank heeft rekening gehouden met de eigen schuld van de benadeelde partij, die ook door rood licht reed.

De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersovertredingen en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid en de lichamelijke integriteit van andere weggebruikers. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook zijn eerdere veroordelingen zijn meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/284007-21
Datum uitspraak: 26 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
Raadsman mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I. Eijfferts heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot zowel een taakstraf van honderd uren, te vervangen door vijftig dagen hechtenis, als een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een
proeftijd van twee jaren.

4..Waardering van het bewijs

Het primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 19 maart 2021 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, kruising Coen
Moulijnweg en Van Zantvlietplein zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
te rijden,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- het kruispunt van die Coen Moulijnweg met de Van Zantvlietplein met een hogere snelheid dan de ter
plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, is genaderd en
- de oversteekplaats bestemd voor (brom)fietsers en voetgangers is opgereden, op
het moment dat het voor hem bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een fietser, inmiddels doende was de kruising via
de aldaar gelegen oversteekplaats over te steken en- op die oversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser,
waardoor
die fietser(genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
zware hersenschudding, en
een breuk in de oogkasbodem en zenuw in het aangezicht beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt. Binnen de bebouwde kom reed de verdachte, als bestuurder van een personenauto, met te hoge snelheid door een voor hem geldend rood verkeerslicht bij een oversteekplaats voor voetgangers en (brom)fietsers. Het gevolg hiervan was dat de verdachte het slachtoffer [naam slachtoffer], die op dat moment overstak, aanreed. Als gevolg van deze aanrijding liep [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op.
Door aldus te handelen, heeft de verdachte de verkeersveiligheid in het algemeen en de lichamelijke integriteit van het [naam slachtoffer] ernstig geschonden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte de ontzegging van diens rijbevoegdheid opleggen. De rechtbank houdt daarbij evenwel rekening met de omstandigheid dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Daarom zal aan de verdachte een taakstraf worden opgelegd van langere duur dan door de officier van justitie geëist en zal de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk aan de verdachte worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd ter zake van het thans bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 12.000,- aan immateriële schade.
Oordeel van de rechtbank
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat, de benadeelde partij een rood verkeerslicht heeft genegeerd.
Aan de benadeelde partij is door het thans bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 3.000,-. De rechtbank baseert zich daarbij op de letsellijst va het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Uit de vordering blijkt dat partijen bij de afhandeling van de materiele schade een vergoeding van 85% zijn overeengekomen vanwege eigen schuld bij de benadeelde partij. Dit percentage dient ook te worden toegepast op de vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 maart 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij slechts deels wordt toegewezen en zij in het overig gevorderde niet-ontvankelijk wordt verklaard, dienen de verdachte en de benadeelde ieder de eigen kosten te dragen.
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.550,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 2.550,- (zegge: tweeduizend vijfhonderdvijftig euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
19 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 2.550,- (zegge: tweeduizend vijfhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.550,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagende toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter en J.L.M. Boek en D. van Putten rechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 januari 2023.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 maart 2021 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, kruising Coen
Moulijnweg en Van Zantvlietplein zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- het kruispunt van die Coen Moulijnweg met de Van Zantvlietplein met een (te)
hoge snelheid, ongeveer 73 km/u, in ieder geval met een hogere snelheid dan de ter
plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, is genaderd en/of
- de oversteekplaats bestemd voor (brom)fietsers en voetgangers is opgereden, op
het moment dat het voor hem bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een fietser, inmiddels doende was de kruising via
de aldaar gelegen oversteekplaats over te steken en/of
- die fietser niet heeft laten voorgaan en/of
- op die oversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser,
, waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
zware hersenschudding, waar zij tot heden nog steeds van aan het herstellen is en
een breuk in de oogkasbodem en zenuw in het aangezicht beschadigd, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2021 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, kruising Coen Moulijnweg en Van
Zandvlietplein,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- het kruispunt van die Coen Moulijnweg met de Van Zantvlietplein met een (te)
hoge snelheid, ongeveer 73 km/u, in ieder geval met een hogere snelheid dan de ter
plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, is genaderd en/of
- de oversteekplaats bestemd voor (brom)fietsers en voetgangers is opgereden, op
het moment dat het voor hem bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een fietser, inmiddels doende was de kruising via
de aldaar gelegen oversteekplaats over te steken en/of
- die fietser niet heeft laten voorgaan en/of
- op die oversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.