ECLI:NL:RBROT:2023:4594

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
C/10/641042 / FA RK 22-4691
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen Syrische partijen met betrekking tot bruidsgave en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man van Syrische nationaliteit. De vrouw verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat, gezien de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot echtscheiding niet is weersproken en op de wet is gegrond, en heeft het verzoek toegewezen.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij haar te bepalen, wat ook door de man niet is betwist. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, aangezien het belang van het kind niet in het geding was. Verder heeft de man verzocht om een zorgregeling, waarover partijen uiteindelijk overeenstemming hebben bereikt. De rechtbank heeft deze regeling opgenomen in de beschikking.

Een belangrijk aspect van de zaak was de bruidsgave, waarbij de vrouw verzocht om een bedrag van vijf miljoen Syrische pond van de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bruidsgave als een nevenvoorziening in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden opgevat en dat Syrisch recht van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op de uitgestelde bruidsgave, ondanks de stelling van de man dat dit recht vervalt omdat zij de echtscheiding heeft aangevraagd. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en de man veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag van de bruidsgave.

Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/641042 / FA RK 22-4691
Beschikking van 26 april 2023 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. C.L.J.M. Wilhelmus te Sittard,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J. Nieuwstraten te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 16 maart 2022;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 30 mei 2022;
  • het bericht van de vrouw van 9 juni 2022;
  • de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 juli 2022;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
  • het bericht met bijlagen van de man van 15 februari 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 16 februari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 februari 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam persoon] .

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Bara (Ariha), Syrië, op [huwelijksdatum] .
2.2.
Het minderjarig kind van partijen is:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [naam stad] , [geboorteplaats] .
2.3.
De man en de vrouw hebben de Syrische nationaliteit.
2.4.
Scheiding
2.4.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.4.2.
De man refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.4.3.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.4.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.4.5.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
2.4.6.
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overgelegd. Omdat de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.4.7.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
2.5.
Verblijfplaats
2.5.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn.
2.5.2.
De man refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.5.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.
2.5.4.
De rechtbank beslist volgens het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet.
2.6.
Zorgregeling
2.6.1.
De man verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen die inhoudt dat de vrouw de man in de gelegenheid
moet stellen om op regelmatige basis contact te hebben met de minderjarige zodat er een
band tussen de minderjarige en de man kan worden opgebouwd, waarbij de uiteindelijke regeling zal uitmonden in tenminste een contact van een weekend per veertien dagen plus de helft van de vakanties;
2.6.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.6.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
.
2.6.4.
Ter zitting hebben partijen uiteindelijk overeenstemming bereikt in die zin, dat de minderjarige thans een dag per week, op zaterdag of zondag, van 09.00 uur tot 17.00 uur bij de man verblijft en dat als de minderjarige geopereerd is aan haar amandelen zij eenmaal per maand bij de man blijft overnachten.
De rechtbank zal de onderlinge regeling die partijen hebben getroffen opnemen in deze beschikking, omdat niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Omdat nog niet duidelijk is wanneer de minderjarige geopereerd zal worden, zal de rechtbank bepalen dat de overnachting van de minderjarige bij de man over maximaal een half jaar in zal gaan. Verdere uitbreiding van de zorgregeling zullen partijen in onderling overleg nader bepalen.
2.7.
Ingetrokken verzoek
2.7.1.
De man heeft zijn verzoek om – kort weergegeven – de vrouw te verplichten een woning in of nabij Rotterdam te zoeken, ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
2.8.
Onderhoudsbijdrage
2.8.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 25,- per maand vast te stellen.
2.8.2.
De man voert gemotiveerd verweerd en bepleit het verzoek af te wijzen.
2.8.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
2.8.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.8.5.
Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
2.8.6.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de financiële draagkracht van de man bespreken.
2.8.7.
De man ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande. Zijn draagkracht wordt daarom aan de hand van de draagkrachttabel behorende bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie vastgesteld op het minimumbedrag van € 25,- per maand.
2.8.8.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 25,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
2.8.9.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
2.9.
De bruidsgave
2.9.1.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen vijf miljoen Syrische pond aan de vrouw te betalen dan wel het equivalent daarvan in euro's welk bedrag zonder ingebrekestelling direct opeisbaar zal zijn nadat de echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.9.2.
De man voert gemotiveerd verweer en bepleit de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel het verzoek af te wijzen.
2.9.3.
Omdat de Nederlands rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht met betrekking tot de met de echtscheiding verband houdende nevenvoorzieningen. Anders dan de man, is de rechtbank is van oordeel dat de verzochte voorziening met betrekking tot de bruidsgave als een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan worden opgevat. Het verzoek vertoont voldoende samenhang met het verzoek tot echtscheiding en niet is te verwachten dat behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden.
2.9.4.
De rechtbank zal op het verzoek Syrisch recht toepassen. De bruidsgave is een rechtsfiguur in het islamitische recht en is niet te vergelijken met een Nederlandse rechtsfiguur. Het is een overeenkomst met een geheel eigen karakter. Daarom wordt doorgaans aangenomen dat een bruidsgave gekwalificeerd moet worden als een aanspraak sui generis waarop het recht wordt toegepast van het land waar de overeenkomst is gesloten. In dit geval is de bruidsgave overeengekomen tijdens een huwelijk in Syrië. Tussen partijen is overigens niet in geschil dat de bruidsgave naar Syrisch recht moet worden beoordeeld.
2.9.5.
De Syrische familiewetgeving is geregeld in de Wet op het Personeel Statuut (WPS). In het tweede boek van de WPS is de echtscheiding geregeld. Daarbij worden drie soorten echtscheidingen onderscheiden. In de eerste titel van het tweede boek van de WPS is de talâq-scheiding geregeld (art. 85 tot en met 94 WPS). In de tweede titel is de mukhâlaˊa-scheiding geregeld (art. 95 tot en met 104 WPS) en in de derde titel de tafrîq-scheiding (art. 105 tot en met 117 WPS).
2.9.6.
Een talâq-scheiding is – kort weergegeven – een eenzijdige verstoting door de man. Bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar verwerft een man het onbeperkte recht om van zijn vrouw te scheiden (art. 86 WPS). In de WPS is een dergelijk recht niet aan vrouwen toegekend. Een talâq-scheiding dient te worden bekrachtigd door een sharia-rechtbank (art. 93 lid 3 WPS).
2.9.7.
Bij een mukhâlaˊa-scheiding maken partijen afspraken over de financiële afwikkeling van de scheiding en stellen zij een echtscheidingsovereenkomst op. In artikel 98 WPS is bepaald dat als de bruidsschat niet het onderwerp is van die overeenkomst, alle aanspraken op die bruidsschat en op de echtelijke alimentatie vervallen. Artikel 99 WPS bepaalt vervolgens dat als er in het geheel geen afspraken worden gemaakt over een tegenprestatie de wederzijdse aanspraken op teruggave van de bruidsschat en betaling van partneralimentatie ook vervallen. Als partijen bij een mukhâlaˊa-scheiding niet tot afspraken komen, regelt uiteindelijk de rechter de registratie van mukhâlaˊa (art. 88 lid 2 en 3 WPS).
2.9.8.
Bij een tafrîq-scheiding stelt de rechter de scheiding vast. Beide echtlieden hebben het recht om een tafriq-scheiding aan te vragen bij een sharia-rechtbank. Er zijn vijf gronden voor een dergelijke scheiding. In het kader van deze procedure is met name de gerechtelijke ontbinding wegens onenigheid in het huwelijk van belang; de zogenoemde shiqâq (art. 112-115 WPS). Volgens het Thematisch ambtsbericht Syrië van het ministerie van Buitenlandse zaken (December 2019) kan bij een shiqâq worden gesproken over ‘duurzame ontwrichting’. De WPS kent bij een tafrîq-scheiding geen bepaling met betrekking tot het verval van de bruidsgave. De financiële afwikkeling van de echtscheiding zal bij een tafrîq-scheiding door de rechter worden bepaald.
2.9.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij ter gelegenheid van hun huwelijk een bruidsgave zijn overeengekomen die inhoudt dat vooraf twee en een half miljoen Syrische pond door de man wordt betaald en waarvan het uitgestelde deel vijf miljoen Syrische pond bedraagt dat de man verschuldigd blijft tot het moment van scheiden.
2.9.10.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de vrouw nog aanspraak kan maken op de uitgestelde bruidsgave omdat zij (en niet de man) onderhavige echtscheidingsprocedure is gestart. Volgens de man vervalt in dat geval naar Syrisch recht het recht op de bruidsgave. De rechtbank begrijpt dat de man primair een beroep doet op artikel 98 en 99 van de WPS. Bovendien, zo stelt de man, zou de bruidsgave in strijd zijn met de Nederlandse openbare orde.
2.9.11.
De vrouw betwist dat naar Syrisch recht haar aanspraak op de bruidsgave vervalt als zij de echtscheiding start. Bovendien stelt zij dat de man al eerder drie keer mondeling de echtscheiding heeft uitgesproken en dat hij dus de echtscheiding is aangevangen.
2.9.12.
De rechtbank stelt voorop dat op de echtscheiding Nederlands recht van toepassing is en dat er derhalve geen sprake is van een talâq-, een mukhâlaˊa-, of een tafrîq-scheiding. Daarom moet gekeken worden bij welke vorm van echtscheiding aangehaakt kan worden en welke gevolgen dit heeft voor de bruidsgave.
2.9.13.
De rechtbank stelt vast dat de huidige echtscheidingsprocedure het dichtst aansluit bij een tafrîq-scheiding. De vrouw doet immers eenzijdig een beroep op duurzame ontwrichting van het huwelijk en legt de financiële afwikkeling van de echtscheiding – waaronder de kinderbijdrage en de bruidsgave – aan de rechtbank voor. Niet gesteld of gebleken is bovendien dat partijen afspraken hebben gemaakt over de (financiële) afhandeling van hun echtscheiding of hebben afgesproken dat er geen afspraken over de financiële afwikkeling gemaakt hoeven te worden, waardoor aansluiten bij een mukhâlaˊa-scheiding niet voor de hand ligt. Dit betekent dat de artikelen 98 en 99 WPS niet van toepassing zijn. Dat de vrouw op grond van een van die bepalingen haar aanspraak op de bruidsgave is verloren, zoals de man stelt, volgt de rechtbank dan ook niet. Het standpunt van de vrouw, dat de man al eerder drie keer mondeling de echtscheiding heeft uitgesproken, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
2.9.14.
De financiële afwikkeling van de echtscheiding zal bij een tafrîq-scheiding door de rechter worden bepaald. De man heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel zou moeten komen dat de vrouw geen aanspraak zou kunnen maken op de bruidsgave.
2.9.15.
Met betrekking tot de stelling van de man dat de bruidsgave in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde overweegt de rechtbank dat de man deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal dit verweer dan ook passeren.
2.9.16.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de vrouw zal worden toegewezen.
2.10.
Proceskosten
2.10.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] te Bara (Ariha), Syrië;
3.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
3.3.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de zorgregeling hebben getroffen, te weten:
  • de minderjarige verblijft een dag per week, op zaterdag of zondag, van 09.00 uur tot 17.00 uur bij de man.
  • als de minderjarige geopereerd is aan haar amandelen blijft zij eenmaal per maand bij de man overnachten. Deze overnachting zal over maximaal een half jaar ingaan;
  • verdere uitbreiding van de zorgregeling zullen partijen in onderling overleg nader bepalen;
3.4.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 25,- per maand;
3.5.
veroordeelt de man het resterende deel van de overeengekomen bruidsgave, te weten een bedrag van vijf miljoen Syrische pond dan wel het equivalent daarvan in euro’s aan de vrouw uit te keren;
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
3.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.Y.A. van Meersbergen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier P. Landman op 26 april 2023.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.