ECLI:NL:RBROT:2023:4572

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
ROT 21/2790
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst op Duitse socialezekerheidswetgeving voor Nederlandse kapitein

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Nederlandse kapitein die zijn rijnvaartschip exploiteert via een in Duitsland gevestigde onderneming, en de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De rechtbank beoordeelde of de eiser onderworpen was aan de Duitse socialezekerheidswetgeving of de Nederlandse wetgeving, in het bijzonder de Wet langdurige zorg (Wlz). De eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank waarin werd vastgesteld dat hij in de relevante periodes niet verzekerd was voor de Wlz, maar voor de Duitse socialezekerheidswetgeving. De rechtbank oordeelde dat de Rijnvarendenovereenkomst van toepassing was, en niet de Verordening (EG) 883/2004, omdat de zetel van de onderneming van de eiser in Duitsland ligt. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen recht had op de Nederlandse socialezekerheidswetgeving, aangezien de Rijnvarendenovereenkomst specifieke regels bevatte die de Duitse wetgeving van toepassing verklaarden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. A.P van den Berg)

Inleiding

Met twee besluiten van 23 december 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 31 oktober 2018 en in de periode van 1 november 2018 tot en met heden (de van belang zijnde periodes) is onderworpen aan de Duitse socialezekerheidswetgeving. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 13 april 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de primaire besluiten gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiser woont in Nederland en is werkzaam als kapitein op zijn eigen rijnvaartschip ( [naam schip] ) dat hij exploiteert via zijn (sinds 2009) in Duitsland gevestigde onderneming ( [naam bedrijf 1] ). In 2015 heeft eiser in het kader van een bezwaarprocedure over zijn belastingaanslagen een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst gesloten over zijn belastingverplichtingen in de jaren 2009 tot en met 2014. In deze overeenkomst is opgenomen dat eiser in Nederland verplicht verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen en de Zorgverzekeringswet.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 23 december 2020 vastgesteld dat eiser vanaf
1 september 2014 niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
2. Het bestreden besluit, waarmee de primaire besluiten zijn gehandhaafd, houdt het volgende in. Eiser heeft verklaard fulltime als zelfstandige op zijn rijnvaartschip te hebben gewerkt en dat van een loondienstverband met de onderneming [naam bedrijf 2] te Cyprus, geen sprake was. Eisers onderneming is gevestigd in Duitsland. Eiser is daarom op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Rijnvarendenovereenkomst gedurende de van belang zijnde periodes onderworpen aan de Duitse socialezekerheidswetgeving.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in strijd handelt met het vertrouwensbeginsel door met terugwerkende kracht zijn standpunt over eisers verzekeringsplicht te wijzigen. In 2016 is door verweerder vastgesteld dat eiser verzekerd is voor de Wlz, zodat in ieder geval voor de Wlz-verzekering niet met terugwerkende kracht een ander standpunt mag worden ingenomen. Daarnaast stelt eiser dat niet de Rijnvarendenovereenkomst, maar de Verordening (EG) 883/2004 (de Verordening) rechtstreeks op hem van toepassing is. Op grond van de Verordening is de Nederlandse socialezekerheidswetging op hem van kracht omdat hij een substantieel deel van zijn werkzaamheden, meer dan 25%, in Nederland uitvoert. Zijn onderneming is in Nederland gevestigd en in de weken dat hij niet vaart, verblijft hij in zijn woonplaats [plaatsnaam 1] waar hij actief is om allerlei zaken te regelen voor zijn onderneming. Als de Rijnvarendenovereenkomst wel van toepassing zou zijn, stelt eiser dat Nederland dient te worden aangemerkt als de staat waar de onderneming haar zetel heeft. Reden hiervoor is dat eiser zijn feitelijke woonplaats in Nederland heeft en daar ook belastingplichtig is.
4. Het regelgevend kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Omvang van het geding
5. Nu eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 23 december 2020, waarbij is vastgesteld dat hij vanaf 1 september 2014 niet verzekerd is voor de Wlz, zal wat eiser hierover heeft aangevoerd in de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten.
De Rijnvarendenovereenkomst - de Verordening
6. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat tussen eiser en [naam bedrijf 2] geen sprake was van een loondienstverband in de periodes van belang. Dit betekent dat in het werkgebied van eiser uitsluitend Rijnoeverstaten betrokken zijn. Deze Rijnoeverstaten hebben met het sluiten van de Rijnvarendenovereenkomst gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 16 van de Verordening. In de Rijnvarendenovereenkomst zijn de Rijnoeverstaten voor de positie van Rijnvarenden voor wat betreft de sociale zekerheid afgeweken van het stelsel van artikel 13 van de Verordening waar eiser zich op beroept. Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving bevat de Rijnvarendenovereenkomst in de artikelen 4 en 5 eigen regels, in afwijking van regels van de Verordening. Hieruit volgt dat niet artikel 13 van de Verordening, maar artikel 4, vijfde lid, van de Rijnvarendenovereenkomst in de situatie van eiser van toepassing is. Dit betekent dat voor het vaststellen van de verzekeringsplicht doorslaggevend is in welke staat de onderneming haar zetel heeft en niet waar eiser een substantieel deel van zijn werkzaamheden verricht. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.
De zetel van eisers onderneming
7. Eiser heeft subsidiair nog aangevoerd dat de zetel van zijn onderneming zich in Nederland bevindt omdat hij in Nederland woont en in Nederland belastingplichtig is. Om deze redenen is volgens eiser op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Rijnvarendenovereenkomst, toch de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt dat eisers onderneming (statutair) is gevestigd te [plaatsnaam 2] in Duitsland. Dat betekent dat de onderneming van eiser haar zetel in Duitsland heeft. Dat eiser zelf in Nederland woont en belastingplichtig is, maakt dit niet anders.. De dwingende aanwijsregels van de Rijnvarendenovereenkomst bieden in de situatie van eiser geen ruimte om het begrip ‘zetel’ anders uit te leggen. Nu eisers onderneming haar zetel in Duitsland heeft, is op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Rijnvarendenovereenkomst de Duitse socialezekerheidswetgeving op eiser van toepassing.
Het vertrouwensbeginsel
8. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet in ieder geval sprake zijn van een, van de zijde van het tot beslissen bevoegde orgaan gedane, uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging, die bij de betrokkene een gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt. Eiser heeft geen feiten gesteld die aannemelijk maken dat verweerder bij hem een zodanig gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat hij er vanuit mocht gaan dat hij in de van belang zijnde periodes verzekerd was voor de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. Door verweerder is niet eerder een besluit genomen over de op eiser van toepassing zijnde socialezekerheidswetgeving in deze periodes zodat van een besluit met terugwerkende kracht geen sprake is. Ook aan de tussen eiser en de Belastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst kan eiser geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel ontlenen. Deze vaststellingsovereenkomst ziet op een andere periode dan de periodes van belang. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in de periodes van belang is onderworpen aan de Duitse socialezekerheidswetgeving.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Verordening (EG) 883/2004
Artikel 13
1. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of
b) indien hij niet een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont:
i. i) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, indien hij in dienst is van één onderneming of werkgever, of
ii) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de ondernemingen of de werkgevers zich bevindt, indien hij in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers die hun zetel of domicilie in slechts één lidstaat hebben, of
iii) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, niet zijnde de lidstaat waar hij woont, indien hij in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers die hun zetel of domicilie hebben in twee lidstaten, waarvan één de lidstaat is waar de betrokkene woont, of
iv) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers, waarvan ten minste twee hun zetel of domicilie in verschillende lidstaten hebben, niet zijnde de lidstaat waar de betrokkene woont.
2. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing: a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of b) de wetgeving van de lidstaat waar zich het centrum van belangen van zijn werkzaamheden bevindt, indien hij niet woont in een van de lidstaten waar hij een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht.
3. Op degene die in verschillende lidstaten werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, is de wetgeving van toepassing van de lidstaat waar hij werkzaamheden in loondienst verricht of, indien hij dergelijke werkzaamheden verricht in twee of meer lidstaten, de overeenkomstig lid 1 vastgestelde wetgeving.
4. Op degene die werkzaam is als ambtenaar in een lidstaat en al dan niet in loondienst een werkzaamheid verricht in een of meer andere lidstaten is de wetgeving van toepassing van de lidstaat waaronder de dienst ressorteert waarbij hij werkzaam is.
5. De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde personen worden voor de toepassing van de overeenkomstig deze bepalingen vastgestelde wetgeving beschouwd alsof zij de bedoelde werkzaamheden volledig verrichtten in de betrokken lidstaat en daar al hun inkomsten verkregen.
Artikel 16
1. Twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen kunnen in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15 vaststellen.
2. Degene die recht heeft op een pensioen krachtens de wetgevingen van een of meer lidstaten en die in een andere lidstaat woont, kan op zijn verzoek worden vrijgesteld van de toepassing van de wetgeving van deze laatste lidstaat mits hij niet op grond van de verrichting van een werkzaamheid, al dan niet in loondienst, aan deze wetgeving is onderworpen.
Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid van verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op Rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004
Artikel 4, vijfde lid, eerste volzin.
Op de Rijnvarende die zijn schip als eigen onderneming exploiteert, is de wetgeving van de Ondertekenende Staat van toepassing op het grondgebied waarvan zijn onderneming haar zetel heeft.