Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming en inhoud van de besluiten
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 2011, heeft Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Hij heeft moeite met prikkelverwerking en emotieregulatie. Hij woont bij zijn moeder en heeft een broer en twee zussen. Ook eisers broer en zussen hebben beperkingen. Eiser ontving in de periode van 8 juli 2019 tot en met 5 juli 2020 een persoonsgebonden budget (pgb) voor ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren. Deze ondersteuning werd door eisers moeder verleend. Daarnaast ontving eisers moeder mantelzorgondersteuning. Na afloop van de indicatie heeft de moeder van eiser een nieuwe aanvraag ingediend. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om specialistische jeugdhulp afgewezen. Verweerder heeft wel gezinsondersteuning toegekend. Die indicatie wordt afgegeven op naam van eisers jongste zus, [naam zus] .
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat zorg die eiser nodig heeft door zijn moeder kan worden verleend, zodat geen voorziening op grond van de Jw hoeft te worden toegekend.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder zijn onderzoek niet overeenkomstig het door de Centrale Raad van Beroep (de Raad) geformuleerde stappenplanheeft verricht. Verweerder heeft met name onvoldoende onderzoek verricht naar de aard en omvang van de benodigde zorg en de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van zijn moeder. Eisers moeder is een alleenstaande ouder en moet zoveel mogelijk thuis beschikbaar zijn in verband met de zorg voor haar kinderen. Daardoor kan zij niet buitenshuis werken om in haar inkomen te voorzien. Verweerder stelt ten onrechte dat de Participatiewet (Pw) een op de Jw voorliggende voorziening is. Daarnaast heeft verweerder niet gemotiveerd welke hulp al dan niet als bovengebruikelijk wordt aangemerkt. Eiser stelt verder dat verweerder ten onrechte geen pgb heeft toegekend voor de begeleiding door [persoon D] .
Toepasselijke regelgeving
4. Voor het regelgevend kader wordt verwezen naar de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
5. De Raad heeft in de onder 3. genoemde uitspraak geoordeeld, dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jw volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Voor de beoordeling van een verzoek om jeugdhulp moet eerst worden vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige of de ouders is (stap 1), waarna de opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen in kaart moeten worden gebracht (stap 2). Vervolgens moet worden vastgesteld welke hulp naar aard en omvang nodig is (stap 3). Ten slotte moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Voor zover het onderzoek naar de nodige (jeugd)hulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De hiervoor opgenomen stappen in het onderzoek vragen op die stappen aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
6. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verweerders onderzoek aan het door de Raad gestelde beoordelingskader. Uit het ondersteuningsverslag en plan volgt dat verweerder de hulpvraag en de problemen en stoornissen van eiser heeft vastgesteld. Verweerder heeft vervolgens met gebruikmaking van de door eisers moeder en Youz verstrekte informatie over welke zorg eiser dagelijks nodig heeft, vastgesteld welke hulp naar aard en omvang nodig is. In het ondersteuningsverslag staan de situaties waarin eiser ondersteuning nodig heeft voldoende adequaat beschreven. Daarmee is de aard en mate van de benodigde hulp voldoende concreet vastgesteld. Dat verweerder volgens eiser daarbij niet heeft gespecifieerd welke hulp al dan niet als gebruikelijk is aan te merken, doet hier aan niet af. In de Jw en de daarop gebaseerde regelingen is geen definitie van het begrip bovengebruikelijke zorg opgenomen. Verweerder was daarom uitsluitend gehouden om de totale ondersteuningsbehoefte van eiser in kaart te brengen om vervolgens te beoordelen in welke mate de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de moeder en het sociale netwerk van eiser toereikend zijn om in eisers ondersteuningsbehoefte te voorzien.
7. Verweerder heeft ook voldoende zorgvuldig onderzocht in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eiser en zijn moeder, eventueel met hulp van hun sociaal netwerk, toereikend zijn om zelf de benodigde zorg te bieden. Dat eisers moeder meer zorg biedt dan gebruikelijk is bij een kind van eisers leeftijd, is onvoldoende om te concluderen dat verweerder gehouden is een pgb hiervoor te verstrekken. Daarbij is in aanmerking genomen dat één van de uitgangspunten van de Jw is dat het college alleen gehouden is om een voorziening te verstrekken voor zover de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. In de memorie van toelichting bij de Jw is daarover onder meer opgemerkt: “Als de jeugdige en zijn ouders zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, is een voorziening niet nodig.”.
8. Eiser heeft niet onderbouwd welke zorg zijn moeder niet kon verlenen als gevolg van het niet verstrekken van een pgb voor ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren. Uit de stukken blijkt niet dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers moeder ontoereikend zijn. Daarbij is van belang dat eisers moeder de benodigde ondersteuning heeft verleend en hiertoe ook in staat is gebleken. Verweerder was daarom niet gehouden eiser een pgb te verstrekken voor de door zijn moeder verleende informele zorg.
9. Anders dan eiser aanvoert, heeft verweerder zich niet op het standpunt gesteld dat de Pw een op de Jw voorliggende voorziening is. Verweerder heeft uitsluitend toegelicht dat een pgb op grond van de Jw geen inkomensvoorziening voor eisers moeder is.
De begeleiding door [persoon D]
10. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat eiser niet is aangewezen op ondersteuning door mevrouw [persoon D] . Eisers leerkracht, mevrouw [persoon E] , heeft verklaard dat het op school heel goed gaat met eiser, dat zij hem de benodigde ondersteuning kan bieden en dat extra ondersteuning niet nodig is. Ook de moeder van eiser heeft verklaard dat het op school goed gaat nu eisers medicatie goed is afgestemd.
De mantelzorgondersteuning
11. Verweerder heeft eiser geen mantelzorgondersteuning hoeven toekennen. De kinderen gingen in de periode van belang regelmatig naar familieleden, zodat eisers moeder werd ontlast. Verweerder heeft overeenkomstig het advies van het wijkteam onafhankelijke, intensieve gezinsondersteuning toegekend, om, onder andere, de draagkracht en draaglast van eisers moeder in balans te brengen en op die manier overbelasting te voorkomen. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een passende voorziening toegekend om (dreigende) overbelasting van eisers moeder te voorkomen.