ECLI:NL:RBROT:2023:4551

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
ROT 21/4422
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag specialistische jeugdhulp op grond van de Jeugdwet wegens voldoende eigen mogelijkheden van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om specialistische jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Eiser, een jongen geboren in 2011 met ADHD, heeft in het verleden een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor ondersteuning door zijn moeder. De aanvraag voor een nieuw pgb werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, omdat zij van mening waren dat de moeder voldoende in staat was om de benodigde zorg te bieden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat er niet voldoende onderzoek was gedaan naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden van zijn moeder.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de wettelijk vertegenwoordiger van eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende onderzoek had gedaan naar de zorgbehoefte van eiser en de mogelijkheden van zijn moeder. De rechtbank concludeerde dat de moeder in staat was om de benodigde zorg te bieden en dat er geen aanleiding was om een pgb toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van de eigen mogelijkheden van ouders in het kader van de Jeugdwet en de voorwaarden waaronder jeugdhulp kan worden verstrekt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4422

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

wettelijk vertegenwoordiger: [persoon A]
(gemachtigde: mr. R. Imkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. D.J.J. Straver en mr. J.M. Tang).

Inleiding

Met het besluit van 21 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om specialistische jeugdhulp op grond van de Jeugdwet (Jw) afgewezen.
Met het bestreden besluit van 7 juli 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder, onder aanvulling van de motivering, bij dit besluit gebleven. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de wettelijk vertegenwoordiger en de gemachtigde van eiser, en de gemachtigden van verweerder. Voor eiser zijn verder verschenen [persoon B] en [persoon C] .

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming en inhoud van de besluiten
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 2011, heeft Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Hij heeft moeite met prikkelverwerking en emotieregulatie. Hij woont bij zijn moeder en heeft een broer en twee zussen. Ook eisers broer en zussen hebben beperkingen. Eiser ontving in de periode van 8 juli 2019 tot en met 5 juli 2020 een persoonsgebonden budget (pgb) voor ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren. Deze ondersteuning werd door eisers moeder verleend. Daarnaast ontving eisers moeder mantelzorgondersteuning. Na afloop van de indicatie heeft de moeder van eiser een nieuwe aanvraag ingediend. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om specialistische jeugdhulp afgewezen. Verweerder heeft wel gezinsondersteuning toegekend. Die indicatie wordt afgegeven op naam van eisers jongste zus, [naam zus] .
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat zorg die eiser nodig heeft door zijn moeder kan worden verleend, zodat geen voorziening op grond van de Jw hoeft te worden toegekend.
Standpunt eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder zijn onderzoek niet overeenkomstig het door de Centrale Raad van Beroep (de Raad) geformuleerde stappenplan [1] heeft verricht. Verweerder heeft met name onvoldoende onderzoek verricht naar de aard en omvang van de benodigde zorg en de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van zijn moeder. Eisers moeder is een alleenstaande ouder en moet zoveel mogelijk thuis beschikbaar zijn in verband met de zorg voor haar kinderen. Daardoor kan zij niet buitenshuis werken om in haar inkomen te voorzien. Verweerder stelt ten onrechte dat de Participatiewet (Pw) een op de Jw voorliggende voorziening is. Daarnaast heeft verweerder niet gemotiveerd welke hulp al dan niet als bovengebruikelijk wordt aangemerkt. Eiser stelt verder dat verweerder ten onrechte geen pgb heeft toegekend voor de begeleiding door [persoon D] .
Toepasselijke regelgeving
4. Voor het regelgevend kader wordt verwezen naar de bijlage die bij deze uitspraak hoort.

De zorgvuldigheid van het onderzoek

5. De Raad heeft in de onder 3. genoemde uitspraak geoordeeld, dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jw volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Voor de beoordeling van een verzoek om jeugdhulp moet eerst worden vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige of de ouders is (stap 1), waarna de opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen in kaart moeten worden gebracht (stap 2). Vervolgens moet worden vastgesteld welke hulp naar aard en omvang nodig is (stap 3). Ten slotte moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Voor zover het onderzoek naar de nodige (jeugd)hulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De hiervoor opgenomen stappen in het onderzoek vragen op die stappen aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
6. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verweerders onderzoek aan het door de Raad gestelde beoordelingskader. Uit het ondersteuningsverslag en plan volgt dat verweerder de hulpvraag en de problemen en stoornissen van eiser heeft vastgesteld. Verweerder heeft vervolgens met gebruikmaking van de door eisers moeder en Youz verstrekte informatie over welke zorg eiser dagelijks nodig heeft, vastgesteld welke hulp naar aard en omvang nodig is. In het ondersteuningsverslag staan de situaties waarin eiser ondersteuning nodig heeft voldoende adequaat beschreven. Daarmee is de aard en mate van de benodigde hulp voldoende concreet vastgesteld. Dat verweerder volgens eiser daarbij niet heeft gespecifieerd welke hulp al dan niet als gebruikelijk is aan te merken, doet hier aan niet af. In de Jw en de daarop gebaseerde regelingen is geen definitie van het begrip bovengebruikelijke zorg opgenomen. Verweerder was daarom uitsluitend gehouden om de totale ondersteuningsbehoefte van eiser in kaart te brengen om vervolgens te beoordelen in welke mate de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de moeder en het sociale netwerk van eiser toereikend zijn om in eisers ondersteuningsbehoefte te voorzien.
7. Verweerder heeft ook voldoende zorgvuldig onderzocht in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eiser en zijn moeder, eventueel met hulp van hun sociaal netwerk, toereikend zijn om zelf de benodigde zorg te bieden. Dat eisers moeder meer zorg biedt dan gebruikelijk is bij een kind van eisers leeftijd, is onvoldoende om te concluderen dat verweerder gehouden is een pgb hiervoor te verstrekken. Daarbij is in aanmerking genomen dat één van de uitgangspunten van de Jw is dat het college alleen gehouden is om een voorziening te verstrekken voor zover de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. In de memorie van toelichting bij de Jw is daarover onder meer opgemerkt: “Als de jeugdige en zijn ouders zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, is een voorziening niet nodig.”. [2]
8. Eiser heeft niet onderbouwd welke zorg zijn moeder niet kon verlenen als gevolg van het niet verstrekken van een pgb voor ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren. Uit de stukken blijkt niet dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers moeder ontoereikend zijn. Daarbij is van belang dat eisers moeder de benodigde ondersteuning heeft verleend en hiertoe ook in staat is gebleken. Verweerder was daarom niet gehouden eiser een pgb te verstrekken voor de door zijn moeder verleende informele zorg.
9. Anders dan eiser aanvoert, heeft verweerder zich niet op het standpunt gesteld dat de Pw een op de Jw voorliggende voorziening is. Verweerder heeft uitsluitend toegelicht dat een pgb op grond van de Jw geen inkomensvoorziening voor eisers moeder is.
De begeleiding door [persoon D]
10. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat eiser niet is aangewezen op ondersteuning door mevrouw [persoon D] . Eisers leerkracht, mevrouw [persoon E] , heeft verklaard dat het op school heel goed gaat met eiser, dat zij hem de benodigde ondersteuning kan bieden en dat extra ondersteuning niet nodig is. Ook de moeder van eiser heeft verklaard dat het op school goed gaat nu eisers medicatie goed is afgestemd.
De mantelzorgondersteuning
11. Verweerder heeft eiser geen mantelzorgondersteuning hoeven toekennen. De kinderen gingen in de periode van belang regelmatig naar familieleden, zodat eisers moeder werd ontlast. Verweerder heeft overeenkomstig het advies van het wijkteam onafhankelijke, intensieve gezinsondersteuning toegekend, om, onder andere, de draagkracht en draaglast van eisers moeder in balans te brengen en op die manier overbelasting te voorkomen. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een passende voorziening toegekend om (dreigende) overbelasting van eisers moeder te voorkomen.

Conclusie en gevolgen

12. Naar het oordeel van de rechtbank wordt eiser met de toegekende gezinsondersteuning en de door zijn moeder geboden ondersteuning in staat gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Het beroep is daarom ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Jeugdwet
Artikel 2.3, eerste lid bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen treft op het gebied van jeugdhulp. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Op grond van het vierde lid van artikel 2.3 houdt het college bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
Artikel 2.7, eerste lid, luidt:
1. Het college treedt bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg met het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waar de jeugdige schoolgaand is.”
Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel 17b, eerste lid, aanhef en onder a, bepaalt dat ten aanzien van leerlingen die extra ondersteuning behoeven, het onderwijs gericht is op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling. Zo nodig treedt het bevoegd gezag daarbij in overleg met:
a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de leerling zijn woonplaats heeft als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet.
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018
In artikel 3.1.2, eerste lid, is bepaald dat het college een individuele voorziening verleent binnen een arrangement van één of meerdere van de volgende resultaatgebieden:
a. ondersteunen van het sociaal en persoonlijk functioneren;
b. herstel, vermindering, stabilisatie stoornis jeugdige;
c. opvoeding, versterken mogelijkheden ouders.
Artikel 3.1.3, eerste lid, bepaalt dat een jeugdige in aanmerking komt voor een individuele voorziening voor zover het college heeft vastgesteld dat de jeugdige geen of slechts ten dele een oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden:
a. op eigen kracht, al dan niet met zijn ouders of andere personen uit zijn netwerk;
b. door gebruik te maken van een overige voorziening; of
c. door gebruik te maken van de mogelijkheden in het kader van andere voorliggende voorzieningen of regelgeving.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
2.Zie de