4.4.Eiser stelt tot slot dat verweerder ten onrechte geen pgb heeft toegekend voor de begeleiding door [persoon E] . Verweerder heeft de noodzaak van deze ondersteuning niet zorgvuldig onderzocht.
Toepasselijke regelgeving5. Voor het regelgevend kader wordt verwezen naar de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
6. Nu indicatieperiodes van de toegekende ondersteuning zijn verstreken ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser voldoende procesbelang heeft bij de behandeling van het beroep voor zover zich dit richt tegen de aard en omvang van de toegekende ondersteuning. Eiser heeft aangevoerd dat de geschilpunten die in deze zaken aan de orde zijn op korte termijn weer onderwerp van geschil worden in een bezwaarprocedure. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast stelt eiser (impliciet) dat hij schade heeft geleden doordat het toegekende bedrag voor mantelzorgondersteuning niet toereikend was. Eiser heeft gelet hierop voldoende belang bij een inhoudelijke behandeling van het beroep.
De afwijzing van een pgb voor de door eisers moeder geboden ondersteuning
7. De Raad heeft in de onder 4.1. genoemde uitspraak geoordeeld, dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jw volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Voor de beoordeling van een verzoek om jeugdhulp moet eerst worden vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige of de ouders is (stap 1), waarna de opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen in kaart moeten worden gebracht (stap 2). Vervolgens moet worden vastgesteld welke hulp naar aard en omvang nodig is (stap 3). Ten slotte moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Voor zover het onderzoek naar de nodige (jeugd)hulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De hiervoor opgenomen stappen in het onderzoek vragen op die stappen aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
8. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verweerders onderzoek aan het door de Raad gestelde beoordelingskader. Uit het ondersteuningsverslag en plan volgt dat verweerder de hulpvraag en de problemen en stoornissen van eiser heeft vastgesteld. Verweerder heeft vervolgens met gebruikmaking van onder meer het door eisers moeder in haar e-mail van 21 oktober 2020 opgetekende dagverhaal en het daarbij gevoegde overzicht van de te bereiken doelen vastgesteld welke hulp naar aard en omvang nodig is. In het dagverhaal staan de situaties waarin eiser ondersteuning nodig heeft adequaat beschreven. Daarmee is de aard en mate van de benodigde hulp voldoende concreet vastgesteld. Dat verweerder de ondersteuningsbehoefte en de toegekende ondersteuning niet heeft vertaald naar een concreet aantal uren, leidt niet tot een ander oordeel. Met de intensiteitstreden en de toelichting die daarop in het ondersteuningsverslag is gegeven, zijn de aanspraken van eiser op voldoende wijze geconcretiseerd. Bij de vaststelling van de informele zorg die moeder aan eiser verleent kan redelijkerwijs van verweerder niet worden verlangd dat hij het exacte aantal uren vaststelt dat als jeugdhulp kan worden aangemerkt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de grens tussen de zorg die moeder zou verlenen als eiser geen beperkingen had en de zorg die zij thans verleent niet zo scherp kan worden getrokken dat dit is uit te drukken in vaste eenheden, zoals een aantal uren. Op grond van de Jw is verweerder ook niet gehouden de mate van hulp in een exact aantal uren uit te drukken. Dat verweerder volgens eiser niet heeft gespecifieerd welke hulp al dan niet als gebruikelijk is aan te merken, leidt evenmin tot een ander oordeel. In de Jw en de daarop gebaseerde regelingen is geen definitie van het begrip bovengebruikelijke zorg opgenomen. Verweerder was daarom uitsluitend gehouden om de totale ondersteuningsbehoefte van eiser in kaart te brengen om vervolgens te beoordelen in welke mate de eigen mogelijkheden en het probleemoplossende vermogen van eisers moeder en het sociale netwerk van eiser toereikend zijn om in eisers ondersteuningsbehoefte te voorzien.
9. Vervolgens heeft verweerder voldoende zorgvuldig onderzocht in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eiser en zijn moeder, eventueel met hulp van hun sociaal netwerk, toereikend zijn om zelf de benodigde zorg te bieden. Dat eisers moeder meer zorg biedt dan gebruikelijk is bij een kind van eisers leeftijd, is onvoldoende om te concluderen dat verweerder gehouden is een pgb hiervoor te verstrekken. Daarbij is in aanmerking genomen dat één van de uitgangspunten van de Jw is dat het college alleen gehouden is om een voorziening te verstrekken voor zover de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. In de memorie van toelichting bij de Jw is daarover onder meer opgemerkt: “Als de jeugdige en zijn ouders zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, is een voorziening niet nodig.”
10. Eiser heeft niet onderbouwd welke zorg zijn moeder niet kon verlenen als gevolg van het niet langer verstrekken van een pgb voor ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren. Uit de stukken blijkt niet dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eisers moeder ontoereikend zijn. Daarbij is van belang dat eisers moeder de benodigde ondersteuning heeft verleend en hiertoe ook in staat is gebleken. Verweerder was daarom niet gehouden eiser een pgb te verstrekken voor de door zijn moeder verleende informele zorg.
11. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder de Pw niet aangemerkt als een op de Jw voorliggende voorziening. In het bestreden besluit is uitsluitend geconcludeerd dat de Jw geen inkomensvoorziening voor eisers moeder is.
Ingangsdatum ondersteuning bij herstel, vermindering, stabiliteit stoornis jeugdigen
12. Op grond van verweerders Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp 2018 is het uitgangspunt dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop op de aanvraag voor ondersteuning is beslist. Van dit uitgangspunt kan in het voordeel van betrokkene worden afgeweken als de ondersteuning, met toestemming van het college (wijkteam) en gelet op zeer bijzondere omstandigheden, is ingezet vóórdat het besluit tot toekenning is genomen.
13. Uit de facturen van De Beweegwinkel blijkt dat eiser al sinds september 2019 zorg inkocht bij deze zorgverlener, terwijl de destijds geldende indicatie niet voorzag in deze vorm van ondersteuning. Niet gebleken is dat eiser voor het inzetten van deze zorg toestemming heeft gekregen van verweerder. Verweerder heeft de ingangsdatum van de voorziening ondersteuning bij herstel, vermindering, stabiliteit stoornis jeugdigen dan ook mogen bepalen op 1 juni 2020. Verder geldt dat er geen sprake is van een voortzetting van dezelfde ondersteuning. Voorheen ontving eiser een pgb naar het tarief voor informele zorgverleners voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren en mantelzorgondersteuning, terwijl de in het geding zijnde indicatie een pgb naar het tarief voor formele dienstverlening voor ondersteuning bij ‘herstel, vermindering stabiliteit stoornis jeugdigen’ betreft.
Begeleiding door mevrouw [persoon E]
14. De Jw ziet op ondersteuning bij onder andere psychische stoornissen.Die ondersteuning kan zich op uiteenlopende leefgebieden voordoen. Voor zover de ondersteuning van een jeugdige ziet op het doorlopen van het onderwijs, dient deze ondersteuning te worden verleend op grond van artikel 17b van de Wet op het voortgezet onderwijs. Dit artikel is ingevoerd met de wet tot invoering van het zogenoemde passend onderwijs.Het passend onderwijs ziet meer specifiek op onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven, en is daarmee gericht op het doorlopen van het onderwijsprogramma. In de memorie van toelichting bij de wet die heeft geleid tot invoering van passend onderwijs is onderwijs aan kinderen met autisme of ADHD ook als voorbeeld genoemd.
15. In het gesprek met de vaste leerkracht van eiser op 17 juli 2020 zijn zorgen over eiser naar voren gekomen maar deze zorgen richtten zich met name op de leerstof. Gelet op wat onder 14. is overwogen, ligt de verantwoordelijkheid voor begeleiding in dit kader bij de school van eiser. Verweerder was daarom niet gehouden voor de begeleiding door [persoon E] een voorziening op grond van de Jw toe te kennen.
16. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat er in de periode van belang, gelet op de aard en ernst van eisers beperkingen, geen noodzaak bestond voor verdergaande mantelzorgondersteuning dan is toegekend. Daarbij is van belang dat de moeder van eiser tijdens de hoorzitting van 30 november 2020 heeft verklaard niet overbelast te zijn door de zorg voor haar kinderen, en eiser en zijn broer en zussen regelmatig bij familie verbleven om hun moeder te ontlasten. Verweerder heeft overeenkomstig het advies van het wijkteam onafhankelijke, intensieve gezinsondersteuning toegekend, om, onder andere, de draagkracht en draaglast van eisers moeder in balans te brengen en op die manier overbelasting te voorkomen. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een passende voorziening toegekend om (dreigende) overbelasting van de moeder van eiseres te voorkomen. Nu er in feite geen noodzaak bestond voor mantelzorgondersteuning, komt de rechtbank ook niet toe aan het betoog van eiser dat het tarief voor de desondanks door verweerder als afbouwregeling toegekende mantelzorgondersteuning niet toereikend was.
Conclusie en gevolgen
17. Met de door verweerder toegekende voorzieningen wordt eiser in staat gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Het beroep is daarom ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.