ECLI:NL:RBROT:2023:4549

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
ROT 21/4423 en ROT 21/2500
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van jeugdhulp en persoonsgebonden budget onder de Jeugdwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2023, met zaaknummers ROT 21/4423 en ROT 21/2500, staat de toekenning van jeugdhulp en een persoonsgebonden budget (pgb) voor een minderjarige eiseres centraal. Eiseres, geboren in 2007, heeft ADHD en dyslexie en woont bij haar moeder. De rechtbank behandelt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, die op basis van de Jeugdwet (Jw) ondersteuning hebben toegekend. De primaire besluiten, genomen op 21 juli 2020, 24 juli 2020 en 8 januari 2021, omvatten een pgb voor diverse vormen van ondersteuning, maar de bestreden besluiten van 30 maart 2021 en 7 juli 2021 handhaafden deze besluiten zonder verdere toekenning van mantelzorgondersteuning. Eiseres heeft beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden van haar moeder om ondersteuning te bieden. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de toekenning van de ondersteuning adequaat is. De rechtbank concludeert dat de moeder van eiseres in staat is om de benodigde zorg te bieden en dat er geen noodzaak is voor verdere mantelzorgondersteuning. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarbij wordt benadrukt dat de toekenning van de voorzieningen eiseres in staat stelt om gezond en veilig op te groeien en maatschappelijk te participeren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/4423 en ROT 21/2500

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

wettelijk vertegenwoordiger: [persoon A]
(gemachtigde: mr. R. Imkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. D.J.J. Straver en mr. J.M. Tang).

Inleiding

Met de besluiten van 21 juli 2020, 24 juli 2020 en 8 januari 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres ondersteuning toegekend op grond van de Jeugdwet (Jw).
Met de bestreden besluiten van 30 maart 2021 en 7 juli 2021 op de bezwaren van eiseres is verweerder, onder aanvulling van de motivering, bij de besluiten gebleven. Tegen de bestreden besluiten heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en wettelijk vertegenwoordiger van eiseres en de gemachtigden van verweerder. Verder zijn voor eiseres verschenen [persoon B] en [persoon C] .

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming en inhoud van de besluiten
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 2007, heeft Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) en dyslexie. Zij is snel afgeleid, heeft een forse bewegingsonrust en reageert sterk op prikkels. Zij woont bij haar moeder en heeft twee broertjes en een zusje. Eiseres ontving sinds 2017 een persoonsgebonden budget (pgb) voor diverse vormen van ondersteuning op grond van de Jw, waaronder ondersteuning bij herstel, vermindering stabiliteit stoornis jeugdigen en ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren. Een deel van de ondersteuning werd tot 31 mei 2020 door de moeder van eiseres verleend op basis van een pgb voor informele zorgverlening. Daarnaast ontving eiseres een pgb voor mantelzorgondersteuning op basis van het tarief voor informele zorgverlening. Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag om jeugdhulp heeft verweerder, na afloop van de laatste indicaties, de situatie van eiseres opnieuw beoordeeld.
2. Met de primaire besluiten heeft verweerder eiseres ondersteuning toegekend bij ‘herstel, vermindering stabiliteit stoornis jeugdigen’ (trede beperkt/midden) en ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren (trede beperkt/midden). Deze ondersteuning wordt verstrekt in de vorm van een pgb op basis van het tarief voor professionele zorgverleners en is toegekend voor de periode van 1 juni 2020 tot en met 29 november 2020. Daarnaast is eiseres in aanmerking gebracht voor mantelzorgondersteuning in de periode van 1 maart 2020 tot en met 29 november 2020. De indicatie voor ondersteuning bij herstel, vermindering stabiliteit stoornis jeugdigen (beperkt/midden) is verlengd voor de periode van 30 november 2020 tot en met 28 november 2021. Er is geen informeel pgb meer toegekend voor ondersteuning die de moeder van eiseres verleent.
3. Met de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres met de toekenning van de onder 2. genoemde ondersteuning en de ondersteuning die door de moeder van eiseres wordt geboden, in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
Standpunt eiseres
4.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder zijn onderzoek niet overeenkomstig het door de Centrale Raad van Beroep (de Raad) geformuleerde stappenplan [1] heeft verricht. Volgens eiseres heeft verweerder met name onvoldoende onderzoek verricht naar de aard en omvang van de benodigde zorg (stap 3). Zo heeft verweerder niet gemotiveerd welke hulp al dan niet als bovengebruikelijk wordt aangemerkt. Verder heeft verweerder geen juiste beoordeling gemaakt van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de moeder van eiseres om de benodigde zorg te verlenen (stap 4). De moeder van eiseres is een alleenstaande ouder en moet zoveel mogelijk thuis beschikbaar zijn in verband met de zorg voor haar kinderen. Daardoor kan zij niet buitenshuis werken om in haar inkomen te voorzien. Verweerder stelt ten onrechte dat de Participatiewet (Pw) een op de Jw voorliggende voorziening is. Verder heeft verweerder geen maatwerk geleverd, maar slechts beoordeeld welke van de vastomlijnde arrangementen uit het beleid het beste aansluit bij de behoefte van eiseres.
4.2.
Daarnaast stelt eiseres dat het tarief voor de toegekende mantelzorgondersteuning niet toereikend is. Verder vindt verweerder bij de toekenning van de mantelzorgondersteuning ten onrechte de aard van de problematiek van eiseres van doorslaggevend belang, terwijl vooral van belang is dat de moeder van eiseres langdurig overbelast is door het feit dat zij een alleenstaande moeder is van vier kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.
4.3.
Eiseres stelt tot slot dat verweerder vanaf 30 november 2020 ten onrechte geen pgb heeft toegekend voor de begeleiding door [persoon D] .
Toepasselijke regelgeving
5. Voor het regelgevend kader wordt verwezen naar de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
Procesbelang6. Nu de periode waarop het bestreden besluit betrekking heeft is verstreken, ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres voldoende procesbelang heeft bij de behandeling van het beroep. Eiseres heeft aangevoerd dat de geschilpunten die in deze zaken aan de orde zijn op korte termijn weer onderwerp van geschil worden in een bezwaarprocedure. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast stelt eiseres (impliciet) dat zij schade heeft geleden doordat het toegekende bedrag voor mantelzorgondersteuning niet toereikend was. Eiseres heeft gelet hierop voldoende belang bij een inhoudelijke behandeling van het beroep.
De afwijzing van een pgb voor de door de moeder van eiseres geboden ondersteuning
7. De Raad heeft in de onder 4.1. genoemde uitspraak geoordeeld dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jw volgt, dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Voor de beoordeling van een verzoek om jeugdhulp moet eerst worden vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige of de ouders is (stap 1), waarna de opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen in kaart moeten worden gebracht (stap 2). Vervolgens moet worden vastgesteld welke hulp naar aard en omvang nodig is (stap 3). Ten slotte moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Voor zover het onderzoek naar de nodige (jeugd)hulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De hiervoor opgenomen stappen in het onderzoek vragen op die stappen aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
8. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verweerders onderzoek aan het door de Raad gestelde beoordelingskader. Uit het ondersteuningsverslag en plan volgt dat verweerder de hulpvraag en de problemen en stoornissen van eiseres heeft vastgesteld. Verweerder heeft vervolgens onder meer met gebruikmaking van het door de moeder van eiseres in haar e-mail van 21 oktober 2020 opgetekende dagverhaal en het daarbij gevoegde overzicht van de te bereiken doelen, vastgesteld welke hulp naar aard en omvang nodig is. In het dagverhaal staan de situaties waarin eiseres ondersteuning nodig heeft voldoende adequaat beschreven. Daarmee is de aard en mate van de benodigde hulp voldoende concreet vastgesteld. Dat verweerder de ondersteuningsbehoefte en de toegekende ondersteuning niet heeft vertaald naar een concreet aantal uren, leidt niet tot een ander oordeel. Met de intensiteitstreden en de toelichting die daarop in het ondersteuningsverslag is gegeven, zijn de aanspraken van eiseres op voldoende wijze geconcretiseerd. Bij de vaststelling van de informele zorg die moeder aan eiseres verleent kan redelijkerwijs van verweerder niet worden verlangd dat hij het exacte aantal uren vaststelt dat als jeugdhulp kan worden aangemerkt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de grens tussen de zorg die moeder zou verlenen als eiseres geen beperkingen had en de zorg die zij thans verleent niet zo scherp kan worden getrokken dat dit is uit te drukken in vaste eenheden, zoals een aantal uren. Op grond van de Jw is verweerder ook niet gehouden de mate van hulp in een exact aantal uren uit te drukken. Dat verweerder volgens eiseres niet heeft gespecificeerd welke hulp al dan niet als gebruikelijk is aan te merken, leidt evenmin tot een ander oordeel. In de Jw en de daarop gebaseerde regelingen is geen definitie van het begrip bovengebruikelijke zorg is opgenomen. Verweerder was daarom uitsluitend gehouden om de totale ondersteuningsbehoefte van eiseres in kaart te brengen om vervolgens te beoordelen in welke mate de eigen mogelijkheden en het probleemoplossende vermogen van de moeder en het sociale netwerk van eiseres toereikend zijn om in de ondersteuningsbehoefte van eiseres te voorzien.
9. Verweerder heeft ook voldoende zorgvuldig onderzocht in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van eiseres en haar moeder, eventueel met hulp van hun sociaal netwerk, toereikend zijn om zelf de benodigde zorg te bieden. Dat de moeder van eiseres meer zorg biedt dan gebruikelijk is bij een kind van die leeftijd, is onvoldoende om te concluderen dat verweerder gehouden is een pgb hiervoor te verstrekken. Daarbij is in aanmerking genomen dat één van de uitgangspunten van de Jw is dat het college alleen gehouden is om een voorziening te verstrekken voor zover de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. In de memorie van toelichting bij de Jw is daarover onder meer opgemerkt: “Als de jeugdige en zijn ouders zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, is een voorziening niet nodig.” [2]
10. Eiseres heeft niet onderbouwd welke zorg haar moeder niet heeft kunnen verlenen als gevolg van het niet langer verstrekken van een pgb voor informele ondersteuning. Uit de stukken blijkt niet dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de moeder van eiseres ontoereikend zijn. Daarbij is van belang dat de moeder van eiseres de benodigde ondersteuning heeft verleend en hiertoe ook in staat is gebleken. Verweerder was daarom niet gehouden eiseres een pgb te verstrekken voor de door haar moeder verleende informele zorg.
11. Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder de Pw niet aangemerkt als een op de Jw voorliggende voorziening. Verweerder heeft uitsluitend toegelicht dat een pgb op grond van de Jw geen inkomensvoorziening voor de moeder van eiseres is.
De begeleiding door mevrouw [persoon D]
12. De Jeugdwet ziet op ondersteuning bij onder andere psychische stoornissen. [3] Die ondersteuning kan zich op uiteenlopende leefgebieden voordoen. Voor zover de ondersteuning van een jeugdige ziet op het doorlopen van het onderwijs, dient deze ondersteuning te worden verleend op grond van artikel 17b van de Wet op het voortgezet onderwijs. Dit artikel is ingevoerd met de wet tot invoering van het zogenoemde passend onderwijs. [4] Het passend onderwijs ziet meer specifiek op onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven, en is daarmee gericht op het doorlopen van het onderwijsprogramma. In de memorie van toelichting bij de wet die heeft geleid tot invoering van passend onderwijs is onderwijs aan kinderen met autisme of ADHD ook als voorbeeld genoemd. [5]
13. Uit gesprekken met de zorgcoördinator en de mentor van eiseres is gebleken dat de schoolresultaten van eiseres niet problematisch zijn. De mentor heeft wel geadviseerd de begeleiding door [persoon D] voort te zetten met het oog op de schoolresultaten van eiseres. Gelet op wat onder 12. is overwogen, ligt de verantwoordelijkheid voor de begeleiding van eiseres in dit kader bij de school. Verweerder was daarom niet gehouden voor de begeleiding door [persoon D] een voorziening op grond van de Jw toe te kennen.
De mantelzorgondersteuning
14. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat er in de periode van belang, gelet op de aard en ernst van de beperkingen van eiseres, geen noodzaak bestond voor verdergaande mantelzorgondersteuning dan is toegekend. Daarbij is van belang dat de moeder van eiseres op de hoorzitting van 30 november 2020 heeft verklaard niet overbelast te zijn door de zorg voor haar kinderen, en eiseres en haar broers en zusje regelmatig bij familie verbleven om hun moeder te ontlasten. Verweerder heeft overeenkomstig het advies van het wijkteam onafhankelijke, intensieve gezinsondersteuning toegekend, om, onder andere, de draagkracht en draaglast van eisers moeder in balans te brengen en op die manier overbelasting te voorkomen. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een passende voorziening toegekend om (dreigende) overbelasting van de moeder van eiseres te voorkomen. Nu er in feite geen noodzaak bestond voor mantelzorgondersteuning, komt de rechtbank ook niet toe aan het betoog van eiseres dat het tarief voor de desondanks door verweerder als afbouwregeling toegekende mantelzorgondersteuning niet toereikend was.

Conclusie en gevolgen

15. Met de door verweerder toegekende voorzieningen wordt eiseres in staat gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Het beroep is daarom ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. E.E.M. Kettenis-de Bruin en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Jeugdwet
In artikel 1.1 van de Jeugdwet wordt onder jeugdhulp verstaan:
“1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.”
Artikel 2.3, eerste lid, bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen treft op het gebied van jeugdhulp. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Op grond van het vierde lid van artikel 2.3 houdt het college bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
Artikel 8.1.1, eerste lid, bepaalt dat indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, het college hun een pgb verstrekt dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
Op grond van het derde lid van artikel 8.1.1. kan bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Artikel 2.7, eerste lid, luidt: “1. Het college treedt bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg met het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waar de jeugdige schoolgaand is.”
Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel 17b, eerste lid, aanhef en onder a, bepaalt dat ten aanzien van leerlingen die extra ondersteuning behoeven, het onderwijs gericht is op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling. Zo nodig treedt het bevoegd gezag daarbij in overleg met:
a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de leerling zijn woonplaats heeft als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet.
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018
In artikel 3.1.2, eerste lid, is bepaald dat het college een individuele voorziening verleent binnen een arrangement van één of meerdere van de volgende resultaatgebieden:
a. ondersteunen van het sociaal en persoonlijk functioneren;
b. herstel, vermindering, stabilisatie stoornis jeugdige;
c. opvoeding, versterken mogelijkheden ouders.
Artikel 3.1.3, eerste lid, bepaalt dat een jeugdige in aanmerking komt voor een individuele voorziening voor zover het college heeft vastgesteld dat de jeugdige geen of slechts ten dele een oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden:
a. op eigen kracht, al dan niet met zijn ouders of andere personen uit zijn netwerk;
b. door gebruik te maken van een overige voorziening; of
c. door gebruik te maken van de mogelijkheden in het kader van andere voorliggende voorzieningen of regelgeving.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
2.Zie de Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, p. 136 en de uitspraak van de Raad van 17 juli 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:2362.
3.Zie de kamerstukken TK 2012-2013, 33684, nr. 3, p. 118.
4.Wet van 11 oktober 2012 (Staatsblad 2012, 533), in werking getreden op 1 augustus 2013.
5.Zie de kamerstukken TK 2011-12, 33106, nr. 3.