In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Westplein Investments B.V. en een gedaagde partij. Westplein, vertegenwoordigd door mr. A.M. Roepel, vorderde een bedrag van € 20.929,43 aan hoofdsom en € 948,63 aan buitengerechtelijke kosten van de gedaagde partij, die werd vertegenwoordigd door mr. J.N. Heeringa. De vordering was gebaseerd op een geldleningsovereenkomst die volgens Westplein niet was nagekomen door de gedaagde partij.
De gedaagde partij voerde aan dat de leningsovereenkomst verband hield met een aannemingsovereenkomst en dat Westplein deze onterecht had ontbonden. In reconventie vorderde de gedaagde een verklaring voor recht dat de ontbinding kwalificeerde als opzegging en stelde hij dat Westplein nog € 40.119,75 aan hem verschuldigd was. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis in het incident geoordeeld dat hij absoluut onbevoegd was om de reconventionele vordering te behandelen, omdat er een samenhang bestond tussen de vorderingen in conventie en reconventie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2023 heeft de kantonrechter ambtshalve beoordeeld of hij bevoegd was om de vorderingen te behandelen. Na een eisvermeerdering door Westplein, die de vordering tot schadevergoeding had uitgebreid, bleek dat de totale vorderingen meer dan € 25.000,- bedroegen, waardoor de kantonrechter niet bevoegd was. De zaak werd daarom verwezen naar het team handel en haven van de rechtbank.
In de beslissing heeft de kantonrechter partijen erop gewezen dat zij in de vervolgprocedure een advocaat nodig hebben en dat er griffierechten verschuldigd zijn. De griffier werd opgedragen om de processtukken tijdig toe te sturen aan de griffier van het team handel en haven.