Bij de verdachte is sprake van een psychische stoornis, passend bij de diagnose schizofrenie, met multipele episoden. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hier sprake van.
Er is sprake van een al lang bestaande kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van psychotische symptomen, passend bij de diagnose schizofrenie. De verdachte gebruikte in verband hiermee de anti-psychotische medicatie clozapine. De dosering hiervan is in de loop van de jaren geleidelijk verlaagd tot een uiteindelijke onderhoudsdosering van 25 mg. Met deze lage dosering hebben zich gedurende de afgelopen zeven jaren geen psychotische episodes meer voorgedaan en bleef de verdachte goed functioneren. Hij werkt als ervaringsdeskundige in een FAC-T team, is actief binnen de landelijke afdeling van GGZ Nederland en volgt de HBO-opleiding Social Work die inmiddels bijna is afgerond.
De genoemde dosering clozapine was laag, maar wel van groot belang. Het ontbreken van een behandelingskader (de behandeling van de verdachte was onlangs afgelopen) speelde daarbij een grote rol. Ongeveer twee maanden geleden is de verdachte geheel met deze medicatie gestopt. Hij was zelf van mening dat hij wel kon stoppen, omdat hij al jaren klachtenvrij was, goed sociaal functioneerde en inmiddels uit zijn behandeling was ontslagen. Er was geen sprake van afwijzing van of verzet tegen zijn behandeling.
De combinatie van het geheel stoppen met deze medicatie en een Covid-infectie met noodgedwongen isolement in eigen huis, gezien als situatieve factor, waren de aanleiding tot een geleidelijk recidief van psychose. Mogelijk dat de virale infectie een verhoogde gevoeligheid gaf in het ontwikkelen van symptomen. Door de zelfisolatie had hij weinig contact met anderen. Er vond geen correctie meer plaats van realiteitsbesef en het ontbrak aan de dagelijkse structuur. Daarmee bleven de psychotische symptomen ook langer onopgemerkt, zowel door de verdachte zelf als bij zijn omgeving. Dat stoppen met de medicatie tot een dergelijk hevige psychotische decompensatie zou leiden, heeft hij niet kunnen voorzien. Eerdere klachten waren gemakkelijker te herkennen en te couperen geweest omdat hij toen in behandeling was. Bovendien was dat al vele jaren geleden.
In de periode voor het tenlastegelegde ontwikkelde hij een floride psychotisch toestandsbeeld. Hij herkende zijn ouders niet meer als ouders, was extreem angstig naar met name zijn moeder en vanuit prikkelovergevoeligheid kreeg hij allerlei psychotische
associaties op muziek en andere prikkels. Vanuit deze toestand heeft het tenlastegelegde plaatsgevonden. De gecompliceerde relatie met moeder als het afstand en nabijheid betreft, door de verdachte benoemd als een hechtingsprobleem, speelt hierin een rol als stressverhogende factor. Ten tijde van het tenlastegelegde werd het denken en handelen van de verdachte volledig gestuurd door zijn psychotische belevingen. Om die reden wordt geadviseerd het tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
Het rapport van
klinisch psycholoog drs. [psycholoog01]houdt – onder meer – het volgende in.
Bij de verdachte is onder meer sprake van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie (die ten tijde van het onderzoek met behulp van medicatie in remissie is) en een ouder-kind relatieprobleem. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en dit heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Op basis van het ouder-kind relatieprobleem heeft hij het idee dat hij door zijn moeder wordt gecontroleerd en gestuurd. Als gevolg van het paranoïde psychotische toestandsbeeld is dit idee in hevige mate toegenomen en kreeg hij de stellige overtuiging dat hij door zijn moeder daadwerkelijk bestuurd werd. Toen zijn moeder op bezoek kwam, voelde hij zich angstig en later woedend. Om uiting te geven aan zijn woede heeft hij op een impulsieve wijze het tenlastegelegde gepleegd. Er wordt geadviseerd het tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.