ECLI:NL:RBROT:2023:4505

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/4214
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding voor kosten herkeuring CBR afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van een verzoeker die zijn rijgeschiktheid wilde laten herkeuren na een eerdere ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De verzoeker had in juli 2022 een verzoek tot schadevergoeding ingediend na de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in februari 2022 een eigen verklaring had ingediend om weer rijgeschikt te worden verklaard, maar dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard na een positieve test op cocaïne. De psychiater Barbier had geconcludeerd dat er geen sprake was van een recidiefvrije periode van meer dan een jaar, wat leidde tot de beslissing van het CBR om de verzoeker niet rijgeschikt te verklaren.

Na een herkeuring door psychiater Vinkers, die geen aanwijzingen voor drugsgebruik vond, werd de verzoeker wel rijgeschikt verklaard. De verzoeker vroeg vervolgens om schadevergoeding voor de kosten van de herkeuring, maar het CBR wees dit verzoek af, stellende dat het eerdere besluit niet onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gesteld dat het besluit van 5 april 2022 niet onrechtmatig was, omdat het was gebaseerd op een geldig rapport van psychiater Barbier en laboratoriumonderzoek. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

(gemachtigde: mr. S. van de Vorstenbosch).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2022 heeft verweerder het verzoek van verzoeker om schadevergoeding afgewezen.
Verzoeker heeft op 7 september 2022 bij de rechtbank een verzoek tot schadevergoeding ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek op 28 april 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van het rijden onder invloed van verdovende middelen is het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard. Verzoeker heeft in februari 2022 met een ‘eigen verklaring’ aan verweerder verzocht weer rijgeschikt te worden verklaard. Verweerder heeft daarop bepaald dat verzoeker een onderzoek op drugsgebruik door een psychiater moet laten verrichten. Dit onderzoek is uitgevoerd door psychiater Barbier . In dit kader is tevens door een laboratorium urine van verzoeker onderzocht. Daaruit kwam een te hoge waarde voor cocaïne naar voren, terwijl verzoeker bij de psychiater had verklaard nooit drugs te gebruiken. Op grond hiervan heeft de psychiater geconcludeerd dat er geen sprake is van een recidiefvrije periode van meer dan een jaar en dat het drugsgebruik niet in langdurige of volledige remissie is. Verweerder heeft verzoeker bij besluit van 5 april 2022 niet rijgeschikt verklaard. Dat betekent dat het rijbewijs ongeldig blijft.
2. Vervolgens heeft verzoeker een herkeuring aangevraagd. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan overeenkomstig artikel 104, zesde lid, van het Reglement rijbewijzen het besluit van 5 april 2022 ingetrokken. In het kader van de herkeuring heeft er een nieuw onderzoek naar de rijgeschiktheid van verzoeker plaatsgevonden door psychiater Vinkers . Het nieuwe urineonderzoek gaf geen aanwijzingen voor gebruik van verdovende middelen. Verzoeker heeft, volgens het herkeuringsrapport van Vinkers , verklaard dat hij bij het vorige onderzoek bij psychiater Barbier niet wist dat zijn urine ook op cocaïne zou worden onderzocht en dat hij daarom van de uitslag was geschrokken. Hij heeft toen tevens verklaard slechts heel af en toe cocaïne te gebruiken. Psychiater Vinkers heeft mede gelet op de negatieve laboratoriumuitslag geconcludeerd dat het cocaïnegebruik van verzoeker recreatief is en heeft geadviseerd om verzoeker rijgeschikt te verklaren. Bij besluit van 1 juli 2022 heeft verweerder verzoeker rijgeschikt verklaard.
3. Verzoeker heeft verweerder verzocht om schadevergoeding voor de door hem gemaakte kosten in het kader van de herkeuring.
4. Bij besluit van 7 juli 2022 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het besluit van 5 april 2022 niet is ingetrokken of herroepen vanwege een onrechtmatigheid. Niet is gebleken dat het keuringsrapport van psychiater Barbier naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet of niet voldoende concludent is.
5. Verzoeker vraagt de rechtbank om verweerder te veroordelen tot een vergoeding van de kosten van de herkeuring. Verzoeker stelt dat psychiater Barbier niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat hij niet rijgeschikt was. Verweerder had dit onderzoek volgens verzoeker niet aan het besluit van 5 april 2022 ten grondslag mogen leggen. Verzoeker heeft in dit verband gesteld dat het rapport onzorgvuldig is en dat geen gebruik had mogen worden gemaakt van het urineonderzoek, omdat de uitkomst gelet op de geringe mate van overschrijding van de grenswaarde onbetrouwbaar is. Eiser heeft daartoe een e-mail van het laboratorium overgelegd waarin staat dat een positieve waarde in een screeningstest bevestigd dient te worden door middel van een gevoeligere bevestigingstest, omdat er een kans bestaat dat het om een fout-positieve uitslag gaat.
6. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het besluit van 5 april 2022 niet onrechtmatig is. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich bij het besluit van 5 april 2022 heeft gebaseerd op het rapport van psychiater Barbier . Uit laboratoriumonderzoek van 9 maart 2022 bij Star-SHL in het kader van dit keuringsonderzoek is gebleken dat verzoeker positief is getest op cocaïne. Niet is gebleken dat het laboratoriumonderzoek onjuist is. Zoals door verweerder gesteld en door verzoeker niet bestreden is aan verzoeker aangeboden om de screening te laten bevestigen door een nauwkeurigere test, maar heeft verzoeker daarvan afgezien. De rechtbank ziet daarom geen grond voor de stelling van verzoeker dat de psychiater een aanvullend laboratoriumonderzoek had moeten laten verrichten. De verhoogde score voor cocaïne wordt bovendien bevestigd door de latere verklaring van verzoeker bij psychiater Vinkers . Verweerder mocht daarom afgaan op het urineonderzoek. Dat in het psychiatrische onderzoek van Barbier wordt vermeld dat er bij het laboratoriumonderzoek cannabis is aangetroffen in de urine van verzoeker is onjuist. Gelet op het geheel van het rapport waarin ook is vermeld dat cocaïne in de urine is aangetroffen in combinatie met het bijgevoegde laboratoriumrapport beschouwt de rechtbank dit als een kennelijke verschrijving in het rapport. Ook op dit punt is gebruik van het rapport door verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig. De verklaring van verzoeker dat hij nooit drugs gebruikt, is niet te rijmen met de positieve test op cocaïne. Psychiater Barbier heeft naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat verzoeker niet recidiefvrij was en dat het drugsgebruik niet volledig in remissie was. Verzoeker heeft een mailwisseling met psychiater Barbier overgelegd die hij, zo begrijpt de rechtbank, als onprofessioneel en kwetsend heeft ervaren. Hoewel de rechtbank zich, gelet op de reactie van de psychiater, kan voorstellen dat verzoeker zich gekwetst voelt en vragen heeft bij de professionaliteit, ziet de rechtbank hierin onvoldoende grond om het onderzoek van de psychiater onzorgvuldig te achten. Ook het feit dat verzoeker bij de herkeuring wel geschikt is bevonden, rechtvaardigt niet de conclusie dat het onderzoek van psychiater Barbier onvoldoende was. Volgens psychiater Vinkers heeft verzoeker pas bij hem openheid gegeven over de verhoogde cocaïnewaarde in zijn urine ten tijde van het onderzoek door psychiater Barbier . Daarom kon psychiater Vinkers tot een andere conclusie komen. Verweerder heeft het onderzoek van psychiater Barbier dan ook aan zijn besluit van 5 april 2022 ten grondslag kunnen leggen.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 5 april 2022 niet onrechtmatig was. Omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit komt verzoeker niet in aanmerking voor schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek dus af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.