ECLI:NL:RBROT:2023:45

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
C/10/647182 / FA RK 22-7778
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderbijdrage in het kader van onderhoudsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2023 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot nihilstelling van de kinderbijdrage door de man, GNG Bewindvoering B.V., die optreedt als bewindvoerder van de man. De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarige [naam minderjarige 1], geboren in 2007. De man verzoekt de rechtbank om de eerder vastgestelde kinderbijdrage van € 200,- per maand, die is geïndexeerd naar € 257,65 in 2023, te wijzigen naar nihil, omdat zijn financiële situatie zou zijn verslechterd. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de vrouw geen verweer heeft gevoerd, het verzoek van de man niet volledig kan worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat bij de vaststelling van kinderalimentatie de belangen van het minderjarige kind voorop staan. De man heeft gesteld dat zijn draagkracht niet toereikend is om de kinderbijdrage te voldoen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de man geen bijdrage kan leveren. Volgens de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen moet de man, ondanks zijn financiële problemen, een minimale bijdrage van € 17,- per maand leveren voor [naam minderjarige 1].

De rechtbank heeft daarom de kinderbijdrage met ingang van 1 oktober 2020 vastgesteld op € 17,- per maand, waarbij voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 september 2020 de bijdrage wordt bepaald op het bedrag dat de man in die periode heeft betaald. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/647182 / FA RK 22-7778
Beschikking van 5 januari 2023 over de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
GNG Bewindvoering B.V.,
gevestigd te Dordrecht en handelend in hoedanigheid van bewindvoerder van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. W. de Deugd te Dordrecht,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2].

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 3 november 2022.
1.2.
Binnen de door de rechtbank gestelde termijn is geen verweerschrift ingekomen.
1.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een mondelinge behandeling te gelasten en zal beslissen op de zich in het dossier bevindende stukken.

2..De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarige [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats]. De man heeft uit een andere relatie nog twee thans minderjarige kinderen, [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3].
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2010 is – voor zover hier van belang – bepaald dat de man met ingang van 1 augustus 2009 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: de kinderbijdrage) van [naam minderjarige 1] met een bedrag van € 200,- per maand, voor de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de bijdrage € 257,65 per maand.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2022 is de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige 1] verlengd tot 25 oktober 2023. De kinderrechter heeft bij die beschikking ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de opa van moederszijde, verlengd tot 25 oktober 2023.
2.4.
De kantonrechter heeft een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de man van 27 januari 2021 tot 26 januari 2026 wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.

3..Het verzoek

3.1.
De man verzoekt de bij beschikking van 10 maart 2010 vastgestelde kinderbijdrage te wijzigen en te bepalen dat de kinderbijdrage met ingang van 1 mei 2020 op nihil wordt gesteld.
3.2.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd.

4..De beoordeling

4.1.
De onderhoudsbijdrage
4.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat – hoewel de vrouw geen verweer voert tegen de door de man verzochte nihilstelling – het verzoek van de man niet geheel toewijsbaar is. Bij de vaststelling van kinderalimentatie dient de rechter – ambtshalve – acht te slaan op de belangen van een minderjarig kind.
4.1.2.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De man stelt onweersproken dat zijn draagkracht niet meer toereikend is om de eerder overeengekomen kinderbijdrage te voldoen. Er is dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 BW.
4.1.3.
De man meent dat zijn sinds 2020 gewijzigde inkomen in combinatie met zijn opgebouwde schuldenlast en het feit dat [naam minderjarige 1] in het kader van zijn uithuisplaatsing bij opa van moederszijde woont, tot nihilstelling van de kinderbijdrage moet leiden. De door de man verzochte nihilstelling is echter niet in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Volgens de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen wordt – bijzondere omstandigheden daargelaten – bij een onderhoudsplichtige ouder met een netto besteedbaar inkomen lager dan € 1.680,- uitgegaan van een minimumdraagkracht van € 25,- voor één kind en € 50,- voor twee of meer kinderen. De man heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat hij zelfs niet in staat is om dit minimumbedrag te voldoen. Bovendien volgt uit de door de man overgelegde draagkrachtberekeningen een draagkracht van € 50,-. Dit bedrag moet over zijn drie kinderen verdeeld worden zodat de man voor [naam minderjarige 1] in ieder geval afgerond € 17,- dient bij te dragen.
4.1.4.
De rechtbank zal daarom – met wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2010 – het verzoek van de man in zoverre toewijzen dat de kinderbijdrage met ingang van 1 oktober 2020 zal worden bepaald op € 17,- per maand, waarbij voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 september 2020 de kinderbijdrage zal worden bepaald op het bedrag dat in die periode door de man betaald is. De man heeft namelijk onweersproken gesteld dat hij van mei 2020 tot en met september 2020 – ondanks bezwaren daartoe van de zijde van de vrouw en het gebrek aan draagkracht vanaf mei 2020 – een lagere kinderbijdrage heeft voldaan aan de vrouw. Deze lagere kinderbijdrage was eigenlijk uitsluitend voor de periode van april 2019 tot en met april 2020 tussen partijen overeengekomen.
Voor het overige zal het verzoek worden afgewezen.
4.2.
Proceskosten
4.2.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2010 in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats], met ingang van 1 oktober 2020 wordt bepaald op € 17,- per maand, waarbij voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 1 oktober 2020 de kinderbijdrage wordt bepaald op hetgeen ter zake door de man betaald is;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Buizer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C. Vogel op 5 januari 2023.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.