In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een pand, en de burgemeester van Schiedam, die het pand had gesloten wegens de exploitatie van een onvergund seksbedrijf. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het pand te sluiten. De sluiting was niet onevenredig, aangezien de eiser op de hoogte was van de activiteiten van zijn zoon, die het seksbedrijf exploiteerde. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitviel, omdat de openbare orde en veiligheid ernstig waren geschaad door de aanwezigheid van het onvergunde seksbedrijf.
Het proces begon met een besluit van de burgemeester op 17 mei 2022, waarin de algehele sluiting van het pand voor negen maanden werd bevolen. Dit besluit volgde op een controle door de politie, die aanwijzingen van mensenhandel had gevonden. De eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en verdere nadelige effecten te voorkomen.
De rechtbank nam ook in overweging dat de eiser geen verwijt kon worden gemaakt voor de overtredingen, maar dat hij wel een risico had genomen door zijn zoon de sleutel van het pand te geven. De rechtbank vond dat de sluiting van het pand in overeenstemming was met het beleid en dat de financiële schade voor de eiser niet onevenredig was in verhouding tot de doelen van het beleid. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.