5.2.Dat eiseres nog enig belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit is niet gebleken. Wat eiseres in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd zal namelijk worden beoordeeld in het kader van het beroep tegen het wijzigingsbesluit. Daarnaast heeft eiseres niet gesteld dat zij als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden. Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom niet-ontvankelijk.
6. In het verweerschrift van 4 oktober 2022 (zie pagina 4, vijfde alinea) staat vermeld dat verweerder meent dat het plaatsen van een geslotenverklaring zonder dat die formele maatregel wordt ondersteund met een fysieke afsluiting leidt tot onvoldoende naleving, dat handhaving vrijwel onmogelijk is en dat daarom is besloten om de dynamische afsluiting te verwijderen en de geslotenverklaring in te trekken. Deze passage is moeilijk te rijmen met het wijzigingsbesluit, waarin juist wel een losse geslotenverklaring is ingesteld. De rechtbank begrijpt dat deze woorden slaan op het bestreden besluit van 17 mei 2022 en dus niet op het wijzigingsbesluit. Daarmee zijn ze achterhaald. De rechtbank ziet hierin dan ook geen gebrek. Voor zover in voormelde passage wel een gebrek moet worden gezien, heeft eiseres niet gesteld en al helemaal niet geconcretiseerd op welke wijze zij door dat gebrek in haar belangen zou zijn geschaad.
7. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte niet volledig is tegemoetgekomen aan haar bezwaar en vraagt verweerder om alsnog een nieuwe dynamische afsluiting te plaatsen. Daartoe voert eiseres aan dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de positie van de fietser gelijk blijft. In de eerste plaats heeft verweerder de door hem verrichte metingen en zijn rapport van 14 mei 2021 niet aan dit standpunt ten grondslag kunnen leggen. Eiseres verwijst in dat verband naar eerdere verkeerstellingen en naar de verwachting, dat een geslotenverklaring zonder fysieke afsluiting onvoldoende zal worden nageleefd. Ten tweede miskent verweerder de intrinsieke onveiligheid van fietsers op de Spuidijk.
8. Het betoog van eiseres slaagt niet.
8.1.1Verweerder heeft voorafgaand aan het primaire besluit onderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport met de titel “Beoordeling over de aanwezigheid en nut en noodzaak van de beweegbare fysieke afsluiting op de Spuidijk tussen de Ruisscheweg (N217 en het Binnenpad nabij Oud-Beijerland” van 14 mei 2021 (het rapport). Volgens het rapport zijn (op basis van een meting tussen 27 januari en 11 februari 2020 (de meting)) de etmaalintensiteiten (maximaal 160 mvt/etm) voor een dergelijke weg laag en het aantal geconstateerde snelheidsovertredingen (8%) gering.
8.1.2Ten tijde van de meting was de bij het verkeersbesluit van 9 juli 2004 ingestelde geslotenverklaring nog van kracht en de oude dynamische afsluiting buiten werking. Verondersteld mag worden dat ten tijde van de meting de (meeste) automobilisten uit de kernen ervan op de hoogte waren dat de dynamische afsluiting buiten werking was, nu dat al sedert 2019 het geval was. Deze situatie verschilt dus niet van die na het wijzigingsbesluit. De rechtbank acht de meting daarom representatief.
De door eiseres aangehaalde verkeerstellingen dateren van 2013, 2014, 2016 en 2017 (dus van voor de storingen aan de dynamische afsluiting) en ze zien op Oud-Beijerland en niet specifiek op de Spuidijk. Ze ondergraven daarom niet de juistheid van de bevindingen en conclusies in het rapport. Eiseres heeft evenmin gestaafd dat het wijzigingsbesluit leidt tot een zodanige toename van de verkeersintensiteit op de Spuidijk dat het belang van de verkeersveiligheid niet met het verkeersbesluit kan zijn gediend.
8.1.3Eiseres stelt dat bestuurders de geslotenverklaring (op grote schaal) zullen negeren en/of bestuurders (op grote schaal) zullen frauderen om als ‘aantoonbaar bestemmingsverkeer’ te worden gezien. Eiseres verwijst in dat verband naar het advies van de politie van 16 oktober 2020. Daarin stelt de politie dat de combinatie van verwijdering van de dynamische afsluiting en een geslotenverklaring alleen kan slagen bij doorlopende handhaving. De politie geeft aan daarvoor onvoldoende capaciteit te hebben maar acht verwijdering van de dynamische afsluiting gecombineerd met intrekking van de geslotenverklaring (zonder nadere maatregelen om het sluipverkeer te ontmoedigen) eveneens onwenselijk.
8.1.4Ondanks de verwachting van de politie dat in de door het wijzigingsbesluit gecreëerde situatie bij gebrek aan handhaving sprake zal zijn van overtredingen, mocht verweerder er van uitgaan dat verkeersdeelnemers (ook die op de Spuidijk) in de regel de verkeersregels zullen naleven. Voorts wordt op pagina’s 6 en 7 van het rapport onder de kopjes ‘3.2 Gesloten verklaring’ en ‘3.5 Gesloten verklaring intrekken en BFA verwijderen’ vermeld dat bij de handhaving van de losse geslotenverklaring en de intrekking van de geslotenverklaring gecombineerd met de verwijdering van de dynamische afsluiting weliswaar een toename van verkeer mogelijk is, maar dat uit onderzoek is gebleken dat de toename vooralsnog beperkt is. Hieruit blijkt dus niet dat de effectiviteit van deze maatregelen op voorhand is uitgesloten.
Vanwege de twijfel die over de naleving van de geslotenverklaring is geuit mag van verweerder worden verwacht dat hij het nalevingsgedrag blijft volgen en de situatie zal heroverwegen als sprake blijkt van veel meer (sluip)verkeer dan toegestaan is. De rechtbank acht in dat verband van belang, dat verweerder heeft aangegeven de situatie na een jaar te zullen evalueren. De rechtbank gaat ervan uit, dat het voornemen de situatie te evalueren impliceert, dat verweerder, als bij die evaluatie blijkt, dat de verkeersontwikkeling significant ongunstiger is dan in het wijzigingsbesluit is aangenomen, voortvarend passende maatregelen zal nemen.
8.2.1Het betoog dat verweerder de intrinsieke onveiligheid van fietsers op de Spuidijk miskent, slaagt evenmin. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder bij zijn besluitvorming de uitgangspunten van de verkeersveiligheidsvisie Duurzaam Veilig van de SWOV hanteert. In het kader van dat programma stelt het CROW eisen aan de inrichting van wegen. Tussen partijen is niet in geschil dat de Spuidijk is aan te merken als een erftoegangsweg. Uit het Handboek Wegontwerp 2013 – Erftoegangswegen onder kopje ‘2.1.3 Wegtypen’ volgt dat bij een lage intensiteit van het autoverkeer op een erftoegangsweg een gemengde afwikkeling van fietsers en auto’s geen probleem is, mits de rijsnelheid van het autoverkeer lager is dan de maximumsnelheid. Volgens kopje ‘2.1.1 Wegcategorieën’ geldt bij erftoegangswegen buiten de bebouwde kom een maximumsnelheid van 60km/u. Uit de meting blijkt dat de gemiddelde gereden snelheid op de Spuidijk op 57 km uur ligt en dat de maximumsnelheid nauwelijks wordt overschreden. Veronderstelt mag daarom worden dat de veiligheid van fietsers op de Spuidijk niet in geding komt door de maximum- en de gemeten snelheid. Volgens kopje ‘2.1.3 Wegtypen’ zijn bij verkeersintensiteiten hoger dan 2000 á 2500 mvt/etm fietsvoorzieningen noodzakelijk. De door verweerder gemeten etmaalintensiteit komt echter niet boven de 160 mvt/etm uit. Zelfs de door eiseres verwachte verkeersintensiteit van 1600 mvt/etm blijft onder deze kritische grens. Ook de gemeten verkeersintensiteit biedt dus geen grond voor het oordeel dat de veiligheid van fietsers op de Spuidijk in het geding komt. Volgens de tabel onder kopje ‘2.1.1 Wegcategorieën’ is lengtemarkering op erftoegangswegen niet aanwezig en is openbare verlichting alleen aanwezig bij gevaarpunten. Dat op de Spuidijk sprake is van gevaarpunten heeft eiseres niet geconcretiseerd. Gelet op het vorenstaande is het gebruik van de Spuidijk in overeenstemming met de CROW-richtlijnen. Eiseres maakt niet aannemelijk dat het plaatsen van een nieuwe dynamische afsluiting desondanks noodzakelijk is ter waarborging van de verkeersveiligheid.
8.2.2Het vorenstaande brengt met zich dat verweerder de verkeersveiligheid van fietsers op de Spuidijk inzichtelijk heeft meegewogen. De rechtbank volgt daarom ook het tweede standpunt van eiseres niet. Dat betekent dat verweerder het verzoek om een nieuwe dynamische afsluiting te plaatsen in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
9. Zoals ter zitting besproken geeft de rechtbank verweerder in overweging om op korte termijn met eiseres concrete afspraken te maken over de in het wijzigingsbesluit toegezegde evaluatie, waarin wordt aangegeven wat een aanvaarde verkeersintensiteit is op de Spuidijk, welke maatstaven daarbij horen en welke (aanvullende) maatregelen worden genomen als blijkt dat de (losse) geslotenverklaring niet werkt. Daarbij zou het ook behulpzaam zijn als verweerder aangeeft welk tijdspad daarbij past. De rechtbank overweegt dit omdat verweerder ter zitting heeft gezegd bereid te zijn om op dit punt in overleg te treden met eiseres en niet is gebleken dat verweerder hierop is teruggekomen.
10. Het beroep tegen het bestreden besluit is niet-ontvankelijk en het beroep tegen het wijzigingsbesluit ongegrond.
11. Voor een proceskostenkostenveroordeling bestaat geen aanleiding.