ECLI:NL:RBROT:2023:4455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
C/10/595913 / FA RK 20-3125 en C/10/598136 / FA RK 20-4159
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar voogdij in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2023 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag van een minderjarige, geboren op [geboortedatum01] 2013. De moeder en grootmoeder van de minderjarige waren gezamenlijk belast met het gezag, maar beiden hebben verzocht om wijziging van het gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de grootmoeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar te belasten met de voogdij over de minderjarige toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, waaronder het feit dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de grootmoeder is en dat er geen contact is tussen de moeder en de grootmoeder, noch tussen de moeder en de minderjarige. Dit leidde tot een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de moeder en de grootmoeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende invulling geeft aan het ouderlijk gezag, wat de beslissing om het gezamenlijk gezag te beëindigen verder onderbouwde. De rechtbank heeft ook de zorgen van de raad voor de kinderbescherming in overweging genomen en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de grootmoeder de voogdij krijgt. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummers / rekestnummers: C/10/595913 / FA RK 20-3125
C/10/598136 / FA RK 20-4159
Beschikking van 17 mei 2023 over het ouderlijk gezag
in de zaak 595913 van:
[moeder01], hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
advocaat voorheen mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden, nu zonder advocaat,
t e g e n
[grootmoeder mz01], hierna: de grootmoeder (moederszijde),
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam
en in de zaak 598136 van:
[grootmoeder mz01], hierna: de grootmoeder (moederszijde),
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam,
t e g e n
[moeder01], hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
advocaat voorheen mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden, nu zonder advocaat,
over de minderjarige:
[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] .
In deze zaak is belanghebbende:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting, hierna: de GI,
gevestigd te Amsterdam .

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure in de zaken 595913 en 598136 blijkt uit:
  • de beschikking van 25 juni 2021;
  • het bericht van de GI van 15 februari 2022;
  • de berichten van de moeder van 15 februari 2022, 8 april 2022, 18 mei 2022 en 5 juli 2022 (met bijlage);
  • de berichten van de grootmoeder van 27 mei 2022, 4 juli 2022 (met bijlage) en
23 februari 2023 (met bijlage).
1.2.
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft plaatsgevonden op
19 april 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam01] ;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam02] .
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De verdere vaststaande feiten

2.1.1. Bij beschikking van deze rechtbank van 14 juni 2022 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 25 juni 2023.
2.1.2. Bij beschikking van het hof Den Haag van 8 februari 2023 is de moeder, na intrekking van haar hoger beroep tegen de hieronder te noemen beschikking van
25 juni 2021 ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de grootmoeder, niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
Bij beschikking van 25 juni 2021 is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de grootmoeder zal zijn. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van het gezag over de minderjarige, met het verzoek aan de GI en aan partijen om de rechtbank te informeren over de stand van zaken en (de GI) over het verloop van de ondertoezichtstelling. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
3.1.2.
Partijen oefenen op grond van artikel 1:253t lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gezamenlijk het gezag uit. Beide partijen hebben afzonderlijk verzocht wijziging van het gezamenlijk gezag in die zin, dat het ouderlijk gezag alleen door de moeder wordt uitgeoefend dan wel dat de voogdij over de minderjarige alleen door de grootmoeder wordt uitgeoefend.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253v lid 3 BW kan het gezamenlijk gezag worden beëindigd, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:253n BW, bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen – in dit geval – de moeder en de grootmoeder en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van hen voortaan het gezag dan wel de voogdij over de minderjarige toekomt.
3.1.4.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verblijfplaats van de minderjarige is gewijzigd naar de grootmoeder, er geen contact is tussen zowel de moeder en de grootmoeder als tussen de moeder en de minderjarige en tot slot dat de moeder meermalen is verhuisd en steeds op grote reisafstand van de woonplaats van de grootmoeder en de minderjarige woont. De rechtbank zal vervolgens moeten oordelen of er reden is om het gezamenlijk gezag te beëindigen.
3.1.5.
De rechtbank heeft in genoemde beschikking van 25 juni 2021 al vastgesteld dat de minderjarige klem en verloren is geraakt door de aanhoudende strijd tussen haar moeder en grootmoeder. Deze aanhoudende ruzie zorgt voor onveiligheid bij de minderjarige en brengt haar in een ernstig loyaliteitsconflict. Daarom is de bij beschikking van deze rechtbank van 25 juni 2021 de ondertoezichtstelling van de minderjarige uitgesproken waarbij, naast het contactherstel tussen de moeder en de minderjarige, zou worden ingezet op herstel van het contact tussen de moeder en de grootmoeder.
3.1.6.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat binnen de ondertoezichtstelling het contact tussen de moeder en de minderjarige aanvankelijk op gang is gekomen. Uiteindelijk zijn de afspraken over maandelijks contact tussen de moeder en de minderjarige niet bestendig gebleken. De minderjarige heeft tweemaal bij de moeder gelogeerd, waarbij de moeder werd begeleid door het Leger des Heils. Nadat de moeder in januari 2022 de begeleiding vanuit het Leger des Heils stopzette, is het contact tussen de moeder en de minderjarige gestagneerd. Ook de afspraak over het beeldbellen tussen de moeder en de minderjarige is niet goed nagekomen en is nu gestopt.
3.1.7.
De rechtbank concludeert daarnaast dat ondanks de inspanningen van de GI het niet gelukt is om de verstandhouding tussen de grootmoeder en de moeder te verbeteren. Tussen de moeder en de grootmoeder vindt nog steeds geen contact plaats. Het contact tussen hen verloopt via de GI. Door het verleden lukt het hen niet om hun onderlinge problemen opzij te zetten en in het belang van de minderjarige samen te werken. Van communicatie tussen de moeder en grootmoeder is ook geen sprake. Dit is onwenselijk, omdat voor gezamenlijk gezag vereist is dat partijen belangrijke beslissingen over de minderjarige samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen. Niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen in de verstoorde verstandhouding en communicatie tussen de moeder en de grootmoeder.
3.1.8.
In de huidige situatie geeft de moeder onvoldoende invulling aan het ouderlijk gezag, doordat zij niet snel genoeg haar vereiste toestemming geeft als dat nodig is. Zo is de minderjarige van basisschool gewisseld en heeft de moeder haar vereiste toestemming voor de inschrijving van de minderjarige op die school te laat gegeven. Hierdoor heeft de minderjarige de introductieweek van haar nieuwe school moeten missen. Omdat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats heeft bij de grootmoeder, moet de grootmoeder beslissingen over de minderjarige kunnen nemen. Dat lukt nu onvoldoende, omdat de samenwerking met de moeder ontbreekt. Bovendien heeft de moeder nauwelijks contact met de minderjarige, zodat zij onvoldoende weet wat in het leven van de minderjarige speelt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank aan het criterium van artikel 1:251a BW dat de minderjarige klem en verloren raakt, voldaan. Dit maakt dat wijziging van het gezamenlijk gezag aan de orde is. De rechtbank acht het daarom in het belang van de minderjarige dat het verzoek van de grootmoeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen en om haar te belasten met de voogdij over de minderjarige, wordt toegewezen. Dit leidt ertoe dat het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het gezag over de minderjarige, wordt afgewezen.
3.1.9.
De rechtbank heeft daarbij de zorgen van de raad over het uit beeld raken van de moeder, in aanmerking genomen. De grootmoeder heeft aangegeven dat als zij met de voogdij over de minderjarige wordt belast, zij zich zal inspannen om het contact tussen de moeder en de minderjarige te onderhouden. De GI heeft in maart 2023 met partijen besproken dat tweemaal per jaar een familiedag wordt georganiseerd. Daarnaast is er bemoeienis vanuit de GI binnen de lopende ondertoezichtstelling, waarbij wordt gewerkt aan behoud van de contacten tussen de moeder en de minderjarige. Daarmee is de vrees van de raad naar het oordeel van de rechtbank voldoende ondervangen.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van de moeder inzake het gezag;
4.2.
beëindigt het gezamenlijk gezag over de minderjarige:
[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01]
en belast
[grootmoeder mz01] , geboren op [geboortedatum02] 1968 te [geboorteplaats02]
met de voogdij over de minderjarige;
4.3.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.M. Brito op 17 mei 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.