In de zaak met parketnummer 71/304041-21 heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01]. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 8, 9 en 11 mei 2023. De officieren van justitie, mrs. G. Rip en P. Huttenhuis, eisten vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde verlengde invoer van 4.150 kg cocaïne en bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid (10 gram) cocaïne, alsook het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de betrokkenheid van de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld welke handelingen hij had verricht met betrekking tot de in beslag genomen cocaïne en het vervoer van de bins. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke handelingen van de verdachte niet konden worden vastgesteld, waardoor de aan hem tenlastegelegde feiten niet bewezen konden worden. De vordering tot gevangenneming werd afgewezen.