ECLI:NL:RBROT:2023:4386

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
71/266472-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de verlengde invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen in vereniging gepleegd. De verdachte was werkzaam als vorkheftruckchauffeur bij een logistiek bedrijf in de Rotterdamse haven. Tijdens het onderzoek, genaamd 26Grays, werd vastgesteld dat er in totaal bijna 4.150 kilogram cocaïne was aangetroffen in containers met ananassap afkomstig uit Costa Rica. De verdachte heeft samen met medeverdachten de bins waarin de cocaïne aanwezig was, verplaatst en geladen in een vrachtwagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met anderen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet als buitenstaander kan worden beschouwd en dat zijn betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne evident was. De straf werd gemotiveerd door de impact van de drugshandel op de maatschappij en de gezondheidsrisico's voor gebruikers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71/266472-21
Datum uitspraak: 25 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. R.A.A.H. van Leur, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8, 9 en 11 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. G. Rip en P. Huttenhuis (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (verlengde) invoer van 4.150 kg cocaïne;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid (10 gram) cocaïne, en het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdachte is een buitenstaander die tegen wil en dank bij de tenlastegelegde feiten betrokken is geraakt. Hij heeft geen rol gespeeld in de gebeurtenissen op 19 augustus 2021. Op 23 augustus 2021 werd hem opgedragen om een bin in een witte vrachtwagen te laden. De verdachte heeft die opdracht uitgevoerd, omdat hij het gevoel had dat hij met het oog op zijn eigen veiligheid en die van zijn gezin niet kon weigeren. Weliswaar vermoedde de verdachte dat het geen zuivere koffie was, maar dat is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat sprake was van opzet op de (verlengde) invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. Evenmin had de verdachte de (criminele) intentie om met zijn handelen de invoer of het vervoer van een grote hoeveelheid cocaïne voor te bereiden of bevorderen. De verdachte dient daarom van beide tenlastegelegde feiten te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Feitelijke vaststellingen
Uit het dossier en uit hetgeen op de zitting is besproken heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden afgeleid.
De Dienst Landelijke Recherche heeft van de DLIO een proces-verbaal ontvangen over mogelijke invoer van cocaïne in vaten met ananassap vanuit Costa Rica, waarna op 16 augustus 2021 het onderzoek 26GRAYS is gestart. Op 17 augustus 2021 zijn in de haven van Rotterdam drie containers gelost van het schip ‘ [naam schip01] ’. De containers waren geladen met ananassap, afkomstig uit Costa Rica. De drie containers staan op één Bill of Lading en zijn voorzien van de nummers [containernummer01] , [containernummer02] en [containernummer03] .
Tijdens een controle van de container [containernummer01] wordt een 'bin' (minicontainer) met daarin circa 650 kilogram cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. Ook worden in deze bin een GPS-baken en twee douanezegels aangetroffen. Deze douanezegels zijn identiek aan de douanezegels die op de container zijn aangebracht.
Na de inbeslagname van de circa 650 kilogram cocaïne is de bin gevuld met zand en houten blokken. In deze bin is een zakje met 10 gram cocaïne teruggeplaatst met daarop vermeld ‘Harc A’. Het aangetroffen GPS-baken is teruggeplaatst in de bin en hierna is deze bin teruggeplaatst in de container [containernummer01] .
In container [containernummer03] worden zestien bins aangetroffen, gevuld met ananassap.
In container [containernummer02] wordt in zes bins een hoeveelheid van in totaal circa 3.500 kilogram cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. Deze bins worden vervangen door zes met ananassap gevulde bins uit de container [containernummer03] .
De zes inmiddels lege bins uit de container [containernummer02] worden in de container [containernummer03] geplaatst.
De verdachte was bij [bedrijf01] werkzaam als vorkheftruckchauffeur, net als medeverdachte [medeverdachte01] (hierna [medeverdachte01] ). Medeverdachte [medeverdachte02] (hierna [medeverdachte02] ) was loodsbaas en vorkheftruckchauffeur. Zijn taak was onder meer om te bepalen in welke loodsen de geloste bins geplaatst moesten worden.
Op 19 augustus 2021 zijn de drie eerder genoemde containers naar [bedrijf01] vervoerd. Op camerabeelden van [bedrijf01] is te zien dat de container [containernummer01] om 7.25 uur aankomt. Vanuit container [containernummer01] worden zestien bins naar binnen gereden via Beuk H en neergezet aan de zijde van koelcel E. Door [medeverdachte02] is de opdracht gegeven om deze bins bij loods E en H te plaatsen. Om 7.59 uur wordt gezien dat [medeverdachte01] op vorkheftruck H55 rijdt en de deur van koelcel E opent. Tussen 8.05 en 8.21 uur worden de zestien bins koelcel E ingereden.
Om 8.09 uur arriveert de container [containernummer03] en om 8.20 uur worden lege bins daaruit door een heftruck naast de container geplaatst. Vanaf 8.36 uur worden meerdere bins uit de container gereden en op het terrein achter de container geplaatst. Om 9.21 uur doet [medeverdachte01] in het systeem van [bedrijf01] melding van een schadebin.
Tussen 9.26 en 9.35 uur staat de container [containernummer02] bij de laad- en losplek ter hoogte van loods H en E. Door een heftruck worden 12 bins Beuk H ingereden en neergezet aan de zijde van koelcel E. Tussen 9.30 en 9.36 uur opent verdachte de deur van koelcel E. Om 9.45 uur maakt de [medeverdachte01] in het bedrijfssysteem opnieuw melding van een schadebin. Om 9.58 uur sluit [medeverdachte01] de deur van koelcel E.
Omstreeks 10.21 uur wordt door [naam01] , werkzaam bij [bedrijf01] , melding gemaakt bij de politie van de zes lege bins. Hij was hierover telefonisch ingelicht door [medeverdachte02] . Vanaf 11.45 uur heeft de politie onderzoek verricht bij [bedrijf01] . Daarbij werden de zes lege bins en 42 bins met ananassap aangetroffen. De bin uit container [containernummer01] met zand, blokken en het teruggeplaatste monster cocaïne wordt niet aangetroffen.
Ten aanzien van de gang van zaken op 23 augustus 2021 kan op grond van de bewijsmiddelen het volgende worden vastgesteld.
Op camerabeelden van het [bedrijf01] -terrein is te zien dat de vorkheftruck van de verdachte, met nummer H42, om 07:56 uur naar het toegangshek aan de Lekstraat naast loods H rijdt en daar blijft staan. De vorkheftruck rijdt vervolgens door het geopende hek de Lekstraat op, keert om en rijdt het [bedrijf01] -terrein weer op. Een kleine, witte vrachtwagen rijdt achter de vorkheftruck van de verdachte aan het [bedrijf01] -terrein op naar ‘Beuk H’ en komt daar om 07:58 uur tot stilstand. Vervolgens is te zien dat de vorkheftruck van verdachte vanaf de ingang van loodsen H en E komt gereden, beladen met één zilverkleurige bin. Uit de camerabeelden blijkt dat de vrachtwagen omstreeks 08:00 uur weg rijdt en het [bedrijf01] -terrein verlaat via de poort 5 aan de Lekstraat.
Uit de Track & Trace gegevens van de vrachtwagen blijkt dat deze na het verlaten van het [bedrijf01] -terrein, is geparkeerd in de Linschotenstraat te Rotterdam. Daar heeft de vrachtwagen gestaan tot 26 augustus 2021. Die dag rijdt het voertuig na verschillende tussenstops uiteindelijk naar de locatie van het autoverhuurbedrijf waar het is gehuurd. Eén van de tussenstops wordt gemaakt bij de Persoonshaven te Rotterdam. Op 1 en 14 oktober 2021 worden in het water van de Persoonshaven in totaal 31 met tape omwikkelde houten blokken aangetroffen, gelijk aan de blokken die ter vervanging van de in beslag genomen cocaïne in de bin uit container [containernummer01] zijn geplaatst.
4.1.3.
Beoordeling
Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij in opdracht van iemand anders op 23 augustus 2021 een bin in de witte vrachtwagen heeft geladen en dat hij dit niet deed in het kader van zijn reguliere, vanuit [bedrijf01] opgedragen werkzaamheden.
Op basis van het dossier concludeert de rechtbank dat de bin die verdachte geladen heeft de bin betrof waarin eerder door de douane circa 650 kilo cocaïne werd aangetroffen die werd vervangen door houten dummyblokken en zand en waarin een terugplaatsmonster van tien gram cocaïne zat. Daartoe zijn de volgende omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van belang. De bewuste bin werd op 19 augustus 2021 niet aangetroffen tussen de zestien bins die door medeverdachte [medeverdachte01] werden aangewezen als de bins afkomstig uit container [containernummer01] . Daartussen werd wel één bin met drie verschillende identificatiestickers aangetroffen. Op de vijftien overige bins zaten drie dezelfde identificatiestickers, zoals het geval behoort te zijn. Blijkbaar is de bin met de dummyblokken verwisseld voor de bin met de afwijkende stickers. Dit wordt in een OVC-gesprek tussen [medeverdachte01] en een andere medewerker van [bedrijf01] van 6 september 2021 bevestigd. [medeverdachte01] zegt hierin onder meer dat er zeven bins zouden komen, maar dat er zes leeg waren. Eén bin was vol en is verborgen, waardoor de politie die niet wist te vinden. In een OVC-gesprek van 13 september 2021 zegt [medeverdachte01] dat de bin die vol aankwam enkele dagen in de koelcel is blijven staan en vervolgens op maandag door [verdachte01] – de verdachte – is gepakt en geladen. In een ander gesprek wordt besproken dat “er zand ingezeten zou hebben”.
Dat de ‘ [medeverdachte02] ’ in deze gesprekken één en dezelfde persoon en dat dit [medeverdachte02] is volgt uit de inhoud van de gesprekken en camerabeelden. [medeverdachte02] de persoon is die opdracht heeft gegeven om de bins in loods E te zetten. Volgens een van de andere loodsbazen was dat [medeverdachte02] . Op de beelden is te zien dat [medeverdachte02] op 19 augustus 2021 in en om loods E is als de bins worden uitgeladen en met zijn telefoon bezig lijkt.
De verdachte heeft op zitting gezegd dat hij ‘niet achterlijk is wat erin zat’, op de vraag of hij wist dat er cocaïne in de bin zat. Hieruit blijkt dat de verdachte minst genomen heeft vermoed dat de bin verdovende middelen bevatte. De inhoud van de verschillende naderhand gevoerde OVC-gesprekken, waarin zowel door als over de verdachte wordt gesproken, wijst op een actieve betrokkenheid bij de invoer van de bins met cocaïne. Zo zegt hij bijvoorbeeld op 6 september 2021 tegen [medeverdachte01] dat hij [medeverdachte03] niet te pakken krijgt en dat [medeverdachte01] daarom samen met [medeverdachte02] en [naam02] naar het huis van [medeverdachte03] moet gaan. Op 8 september 2021 zegt de verdachte tegen [medeverdachte01] dat niemand nog een rooie cent heeft en dat hij bij elkaar wil komen om erover te praten. In een gesprek van 23 september 2021 beklaagt [medeverdachte01] zich tegenover een onbekende man over het feit dat hij nog niet is betaald en noemt hij een aantal [bedrijf01] -medewerkers dat ‘erbij zit’, waaronder ook de verdachte.
Deze gesprekken bevestigen niet het door de verdachte opgeroepen beeld dat hij als buitenstaander min of meer willekeurig en onder dwang erbij is betrokken. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat het inladen van een bin – waarvan medeverdachten op dat moment veronderstelden dat die geladen was met een grote hoeveelheid cocaïne – aan een willekeurige, niet-betrokken medewerker van [bedrijf01] zou worden toevertrouwd. Het feit dat de verdachte voor de vrachtwagen uit naar beuk H is gereden, waar onmiddellijk de bin werd geladen, duidt er daarnaast op dat hij al van tevoren op de hoogte was van de rol die hij zou dienen te vervullen. Het handelen van de verdachte moet vooraf zijn afgestemd. Er is, gelet op het bovenstaande, wettig en overtuigend bewijs van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Uit de aard en inhoud van de OVC-gesprekken, in combinatie met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien blijkt dat de verdachten er vanuit gingen dat in de containers met ananassap afkomstig uit Costa Rica in bins 4.000 kilo cocaïne verborgen was. De cocaïne (met uitzondering van een klein teruggeplaatst gedeelte ervan) is na de controle in de haven uit de bins gehaald. Daardoor kan, gelet op het kokosnoot-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1998:ZD1300), niet de invoer van de volledige 4.150 kilo bewezen worden verklaard, maar enkel de invoer van de hoeveelheid cocaïne die in de bins is teruggeplaatst. Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1 lid 4 van de Opiumwet volgt dat het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na het passeren van de landsgrenzen in de vorm van verlengde invoer strafbaar is. Gelet op het bovenstaande zijn de door de verdachten verrichte handelingen op het bedrijfsterrein van [bedrijf01] te kwalificeren als ‘verlengde invoer’ van de verdovende middelen.
De handelingen van de verdachte zijn tevens aan te merken als voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van die cocaïne in Nederland en het verdere vervoer daarvan.
4.1.4.
Conclusie
De door de verdediging aangevoerde argumenten worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde verlengde invoer van een hoeveelheid cocaïne en de onder 2 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen, beide in vereniging gepleegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
l
hij in de periode van 16 augustus 2021 tot en met 23 augustus 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder mede begrepen
invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet),
een hoeveelheid cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij in de periode van 16 augustus 2021 tot en met 23 augustus 2021 te
Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te
bereiden en/ofte bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en,
- het opzettelijk vervoeren, van een grote hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst l,
- zich en/of een ander gelegenheid
enmiddelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers, hebben verdachte en/of zijn mededaders toen aldaar
- de bins waarin de cocaïne aanwezig was geweest uitgeladen, verplaatst, vervoerd en/of
verwisseld met een reeds aanwezige bin en
- de bin waarin de cocaïne aanwezig was geweest in een vrachtwagen geladen en deze
vrachtwagen toegang tot het terrein van [bedrijf01] verschaft.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Eendaadse samenloop van
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen,

zich en/of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne en aan daarop gerichte voorbereidingshandelingen. In twee containers met daarin bins met ananassap afkomstig uit Costa Rica is in totaal bijna 4.150 kilogram aangetroffen en in beslag genomen. Met een kleine hoeveelheid teruggeplaatste cocaïne zijn de containers vanuit de haven naar een bedrijf in Rotterdam getransporteerd en aldaar gelost. De verdachte was bij dit bedrijf als vorkheftruckchauffeur werkzaam en heeft daar samen met anderen de bins waarin de cocaïne aanwezig was geweest vervoerd en aanwezig gehad. Door zo te handelen heeft de verdachte zijn functie misbruikt en een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de internationale drugshandel. Voor het in circulatie brengen van cocaïne is de rol van medewerkers van logistieke bedrijven gerelateerd aan de Rotterdamse haven, zoals de verdachte en zijn medeverdachten, essentieel. De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Dit gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Ook zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van cocaïne groot.
Hoewel slechts de invoer van ‘een hoeveelheid’ cocaïne (het teruggeplaatste monster) wettig en overtuigend bewezen is verklaard, zal bij de strafoplegging rekening worden gehouden met de eerder in beslag genomen hoeveelheid van 4150 kilogram cocaïne. Gebleken is dat de verdachten rekenden op een grote hoeveelheid cocaïne. Op basis van het dossier kan de rechtbank onvoldoende vaststellen wat de precieze onderlinge rolverdeling tussen de verdachten is geweest, waardoor ieders aandeel als gelijkwaardig zal worden beschouwd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2023 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 april 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte tijdens het toezicht zijn afspraken is nagekomen. Hij heeft nieuw werk gevonden en woont samen met het gezin van zijn zoon in een huurwoning die op naam van verdachte staat. Zijn vrouw is tijdens zijn detentie in 2021 overleden. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden en het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Mede gelet daarop valt de op te leggen straf lager uit dan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
l
hij in of omstreeks de periode van I6 augustus 2021 tot en met 23 augustus 2021 te Rotterdam,
althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder mede begrepen
invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), althans opzettelijk heeft vervoerd,
althans opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van (ongeveer) 4150 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art l0 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet)
2
hij in of omstreeks de periode van 16 augustus 2021 tot en met 23 augustus 2021 te
Rotterdam, althans (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te
bereiden en/ofte bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of,
- het opzettelijk, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van een (grote) hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst l, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar
- de bins waarin de cocaïne aanwezig was geweest uitgeladen, verplaatst, vervoerd en/of
verwisseld met een of meerdere reeds aanwezige bin(s) en/of
- de bin(s) waarin de cocaïne aanwezig was geweest in een vrachtwagen geladen en/of deze
vrachtwagen toegang tot het terrein van [bedrijf01] verschaft
(art 10a lid I ahf/sub I alinea Opiumwet, art 10a lid l ahf/sub 2 alinea Opiumwet, art 10a lid l
ahf/sub 3 alinea Opiumwet)