ECLI:NL:RBROT:2023:4384

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
71/228744-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verlengde invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen in Rotterdam

Op 25 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de verlengde invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen. De verdachte, werkzaam als loodsbaas bij een logistiek bedrijf in de Rotterdamse haven, was betrokken bij de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, die verborgen was in containers met ananassap uit Costa Rica. Tijdens het onderzoek, dat begon op 16 augustus 2021, werden in totaal bijna 4.150 kilogram cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelingen heeft verricht die gericht waren op de invoer en het verdere vervoer van deze verdovende middelen. De verdachte werd geconfronteerd met camerabeelden en afgeluisterde gesprekken die zijn betrokkenheid bij de criminele activiteiten bevestigden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de internationale drugshandel, die aanzienlijke maatschappelijke problemen met zich meebrengt. De uitspraak werd gedaan in tegenspraak, waarbij de rechtbank de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeelde tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71/228744-21
Datum uitspraak: 25 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01],
raadsman mr. W.H.J.W. de Brouwer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 8, 9 en 11 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. G. Rip en P. Huttenhuis (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (verlengde) invoer van 4.150 kg cocaïne;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid (10 gram) cocaïne, en het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen;
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Op basis van de camerabeelden kan niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het verwisselen van de bins. De opgenomen OVC-gesprekken gaan niet expliciet over concrete strafbare gedragingen, waardoor deze gesprekken op meerdere manieren geïnterpreteerd kunnen worden. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte01] (hierna [medeverdachte01] ) moeten als niet-betrouwbaar worden aangemerkt en worden uitgesloten van het bewijs. Mochten de verklaringen van [medeverdachte01] wel als betrouwbaar aangemerkt worden, dan geldt dat er onvoldoende steunbewijs is. Daar komt nog bij dat het ook om een andere ‘ [verdachte01] ’ zou kunnen gaan in de OVC-gesprekken. Met betrekking tot feit 2 is aangevoerd dat naar de uiterlijke verschijningsvorm de handelingen die verdachte heeft verricht een uitvloeisel zijn geweest van zijn werkzaamheden bij [bedrijf01] . Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling voor het verrichten van voorbereidingshandelingen te komen.
4.1.2.
Feitelijke vaststellingen
Uit het dossier en uit hetgeen op de zitting is besproken heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden afgeleid.
De Dienst Landelijke Recherche heeft van de DLIO een proces-verbaal ontvangen over mogelijke invoer van cocaïne in vaten met ananassap vanuit Costa Rica, waarna op 16 augustus 2021 het onderzoek 26GRAYS is gestart. Op 17 augustus 2021 zijn in de haven van Rotterdam drie containers gelost van het schip ‘ [naam schip01] ’. De containers waren geladen met ananassap, afkomstig uit Costa Rica. De drie containers staan op één Bill of Lading en zijn voorzien van de nummers [containernummer01] , [containernummer02] en [containernummer03] .
Tijdens een controle van de container [containernummer01] wordt een 'bin' (minicontainer) met daarin circa 650 kilogram cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. Ook worden in deze bin een GPS-baken en twee douanezegels aangetroffen. Deze douanezegels zijn identiek aan de douanezegels die op de container zijn aangebracht.
Na de inbeslagname van de circa 650 kilogram cocaïne is de bin gevuld met zand en houten blokken. In deze bin is een zakje met 10 gram cocaïne teruggeplaatst met daarop vermeld ‘Harc A’. Het aangetroffen GPS-baken is teruggeplaatst in de bin en hierna is deze bin teruggeplaatst in de container [containernummer01] .
In container [containernummer03] worden zestien bins aangetroffen, gevuld met ananassap.
In container [containernummer02] wordt in zes bins een hoeveelheid van in totaal circa 3.500 kilogram cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. Deze bins worden vervangen door zes met ananassap gevulde bins uit de container [containernummer03] .
De zes inmiddels lege bins uit de container [containernummer02] worden in de container [containernummer03] geplaatst.
De verdachte was bij [bedrijf01] werkzaam als loodsbaas en vorkheftruckchauffeur. Zijn taak was onder meer om te bepalen in welke loodsen geloste bins geplaatst moesten worden. De medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] zijn bij [bedrijf01] werkzaam als vorkheftruckchauffeur.
Op 19 augustus 2021 zijn de drie eerdergenoemde containers naar [bedrijf01] vervoerd. Op camerabeelden van [bedrijf01] is te zien dat container [containernummer01] om 7.25 uur aankomt. Vanuit container [containernummer01] worden zestien bins naar binnen gereden via Beuk H en neergezet aan de zijde van koelcel E. Door verdachte is opdracht gegeven om deze bins bij loodsen E en H te plaatsen. Om 7.59 uur wordt gezien dat [medeverdachte01] op vorkheftruck H55 rijdt en de deur van koelcel E opent. Tussen 8.05 en 8.21 uur worden de zestien bins koelcel E ingereden.
Om 8.09 uur arriveert de container [containernummer03] en om 8.20 uur worden lege bins daaruit door een heftruck naast de container geplaatst. Vanaf 8.36 uur worden meerdere bins uit de container gereden en op het terrein achter de container geplaatst. Om 9.21 uur maakt [medeverdachte01] in het systeem van [bedrijf01] melding van een schadebin.
Tussen 9.26 en 9.35 uur staat de container [containernummer02] bij de laad- en losplek ter hoogte van loods H en E. Door een heftruck worden 12 bins Beuk H ingereden en neergezet aan de zijde van koelcel E. Tussen 9.30 en 9.36 uur opent [medeverdachte01] de deur van koelcel E. Om 9.45 uur maakt [medeverdachte01] in het bedrijfssysteem opnieuw melding van een schadebin. Om 9.58 uur sluit [medeverdachte01] de deur van koelcel E.
Omstreeks 10.21 uur wordt door [naam01] melding gemaakt bij de politie van de zes lege bins. Hij was hierover telefonisch ingelicht door de verdachte. Vanaf 11.45 uur heeft de politie onderzoek verricht bij [bedrijf01] . Daarbij werden de zes lege bins en 42 bins met ananassap aangetroffen. De bin uit container [containernummer01] met zand, blokken en het teruggeplaatste monster cocaïne wordt niet aangetroffen.
4.1.3.
Beoordeling
Vanaf 30 augustus 2021 zijn gesprekken tussen werknemers van [bedrijf01] , waaronder verdachte, [medeverdachte01] en [medeverdachte02] opgenomen. Omdat niet alles van de gesprekken verstaanbaar is moet behoedzaam worden omgegaan met de interpretatie van OVC-gesprekken en het gebruik daarvan in de bewijsvoering. Dit brengt mee dat de inhoud van de gesprekken alleen voor het bewijs gebruikt kan worden wanneer die inhoud, bezien in onderling verband en in verband met andere bewijsmiddelen, daartoe voldoende basis biedt.
Met betrekking tot de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten acht de rechtbank de volgende OVC-gesprekken van belang.
Op 30 augustus 2021 vindt een OVC-gesprek plaats tussen de verdachte en, waarbij de verdachte zegt “nee, hun weten dat die kankerzooi er in zat. Daarvoor moest het zo, zo snel doen.” Volgens de verdachte klopt het verhaal niet wat ‘hun’ zeggen.
In meerdere OVC-gesprekken heeft [medeverdachte01] het over de betrokkenheid van ene [verdachte01] . Zo zegt [medeverdachte01] in een gesprek op 6 september onder meer het volgende:

De mannen hebben ons genaaid man… Ze zeggen er zullen 7 stuks ding hierheen komenuhh.. 7 bins. Maar ze kwamen met lege onderkant verdomme. Eentje was maar vol. Die hebben we gepakt en verstopt. Daarin… Daar zat het wel in. En toen kwam de politie. Ze wilden per se die ene vinden. En ik heb natuurlijk. Er zat geen ding, geen spul in. Voor bins-schade. En toen uhh zei [verdachte01] tegen mij “doe twee stuks van hier, van de nieuwe bins, twee stuks schade”… Dat hebben we gedaan verdomme. En toen kwam de politie…
Jo [naam02] , ze hebben het ingeladen. Het zat er in. [verdachte01] heeft een foto gemaakt.
Het zat er in. “Ze hebben het zo verpakt. Ja, oké, is goed”. Het is dicht gemaakt en daarna hebben ze het ingeladen…. [medeverdachte03] zegt ‘Er bleek zand in te zitten’… [verdachte01] zei verdorie 150 duizend, 70 duizend, 75. Die Egyptenaar was er. De Egyptenaar zou het normaal gesproken niet doen. Hij heeft het gedaan. Hij zei “We gaan hem ook 25 geven” Ik zei “Oké, is goed”. De onderkant van de anderen bleken leeg te zijn. Hij schreef, “Hoeveel geld is er nog over?” Hij zei, “We krijgen vast 50 duizend of 30 duizend”, weet je… [verdachte01] had een telefoon bij zich, weet je. Hij heeft er een foto van gemaakt en naar de man gestuurd. Zo van “Hebben jullie het zo ingepakt?” Weet je.
In een gesprek later op die dag zegt [medeverdachte01] : “
ik ga tegen die [verdachte01] zeggen. Hij heeft geregeld. Regel mijn geld verdomme… ik ga niet alleen in de bak verdomme, ik neem iedereen mee”.
In een OVC-gesprek van 13 september 2021 zegt [medeverdachte01] dat er 4.000 kilo in twee containers zou hebben gezeten en dat [verdachte01] zou hebben gezegd ‘er zit in, pakken jullie zo’. Vervolgens heeft [medeverdachte01] ze gepakt en in de koel gezet. In een OVC-gesprek van 23 september 2021 benoemt [medeverdachte01] nogmaals dat [verdachte01] ‘die dingen met ze heeft geregeld’ en dat ‘hij achter het geld aan moet’.
Dat de ‘ [verdachte01] ’ in deze gesprekken één en dezelfde persoon en dat dit verdachte is volgt uit de inhoud van de gesprekken en camerabeelden. [verdachte01] de persoon is die opdracht heeft gegeven om de bins in loods E te zetten. Volgens een van de andere loodsbazen was dat verdachte. Op de beelden is te zien dat verdachte op 19 augustus 2021 in en om loods E is als de bins worden uitgeladen en met zijn telefoon bezig lijkt.
Deze gesprekken sluiten aan op verdere bevindingen in het dossier. Door de douane zijn namelijk zeven bins aangetroffen, waarin een totale hoeveelheid van circa 4.000 kilo cocaïne zat. Verder blijkt ook uit het dossier dat de bins uit de containers door [medeverdachte01] in koelcel E zijn geplaatst nadat hij daartoe opdracht had gekregen van de verdachte, dat [medeverdachte01] in het bedrijfssysteem melding heeft gemaakt van twee schadebins, dat in één van de bins uit container [containernummer01] zand zat en dat die niet door de politie is aangetroffen op het terrein van [bedrijf01] .
Uit de aard en inhoud van de OVC-gesprekken, in combinatie met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien blijkt dat de verdachte er vanuit is gegaan dat in de containers met ananassap afkomstig uit Costa Rica in bins 4.000 kilo cocaïne verborgen was. De cocaïne (met uitzondering van een klein teruggeplaatst gedeelte ervan) is na de controle in de haven uit de bins gehaald. Daardoor kan, gelet op het kokosnoot-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1998:ZD1300), niet de invoer van de volledige 4.150 kilo bewezen worden verklaard, maar enkel de invoer van de hoeveelheid cocaïne die in de bins is teruggeplaatst. Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1 lid 4 van de Opiumwet volgt dat het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na het passeren van de landsgrenzen in de vorm van verlengde invoer strafbaar is. Gelet op het bovenstaande zijn de door de verdachten verrichte handelingen op het bedrijfsterrein van [bedrijf01] te kwalificeren als ‘verlengde invoer’ van de verdovende middelen. Alles wat door de raadsman namens de verdachte naar voren is gebracht is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
De handelingen van de verdachte zijn tevens aan te merken als voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne in Nederland en het verdere vervoer daarvan.
4.1.4.
Conclusie
De door de verdediging aangevoerde argumenten zijn weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde verlengde invoer van een hoeveelheid cocaïne en de onder 2 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen, beide in vereniging gepleegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
l.
hij omstreeks 19 augustus 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen),
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder mede begrepen
invoer als bedoeld in artikel l lid 4 van de Opiumwet), een hoeveelheid cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst l
2.
hij omstreeks 19 augustus 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel l0 van de Opiumwet, voor te
bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en,
- het opzettelijk vervoeren, van een (grote) hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst l- zich en/of een ander gelegenheid
enmiddelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers, hebben verdachte en/of zijn mededaders toen aldaar
- de bins waarin de cocaïne aanwezig was geweest uitgeladen, verplaatst, vervoerd en/of
verwisseld met een reeds aanwezige bin
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Eendaadse samenloop van
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
en
2.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen,
zich en/of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne en aan daarop gerichte voorbereidingshandelingen. In twee containers met daarin bins met ananassap afkomstig uit Costa Rica is in totaal bijna 4.150 kilogram aangetroffen en in beslag genomen. De containers zijn verder vervoerd naar een bedrijf in Rotterdam en daar gelost. De verdachte was bij dit bedrijf als loodsbaas werkzaam en heeft samen met anderen de bins waarin de cocaïne aanwezig was geweest uit de container gehaald en in een loods opgeslagen. Een van de bins is verwisseld omdat de verdachten ervan uit gingen dat daar cocaïne in zat. Door zo te handelen heeft de verdachte zijn functie misbruikt en een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de internationale drugshandel. Voor het in circulatie brengen van cocaïne is de rol van medewerkers van logistieke bedrijven gerelateerd aan de Rotterdamse haven, zoals de verdachte en zijn medeverdachten, essentieel. De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Dit gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Ook zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van cocaïne groot.
Hoewel de verlengde invoer van een (kleine) hoeveelheid cocaïne (het teruggeplaatste monster) wettig en overtuigend bewezen is verklaard, zal bij de strafoplegging rekening worden gehouden met het gegeven dat de verdachten ervan uit gingen dat een veel grotere hoeveelheid cocaïne werd binnengehaald.
Op basis van het dossier kan de rechtbank onvoldoende vaststellen wat de precieze onderlinge rolverdeling tussen de verdachten is geweest, waardoor ieders aandeel als gelijkwaardig zal worden beschouwd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een voortgangsverslag over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 april 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte gedurende het schorsingstoezicht zijn afspraken en voorwaarden is nagekomen. De verdachte werkt inmiddels als zelfstandige flensmonteur en is met zijn partner bezig met het opzetten van een eigen bedrijf. De verdachte is kostwinner van een gezin met vier kinderen dat tijdelijk woont bij zijn schoonfamilie tot een nieuwe koopwoning wordt opgeleverd. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Mede gelet daarop valt de op te leggen straf lager uit dan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit, en het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
l.
hij in of omstreeks de periode van l6 augustus 2021 tot en met 23 augustus 2021 te Rotterdam,
althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder mede begrepen
invoer als bedoeld in artikel l lid 4 van de Opiumwet), althans opzettelijk heeft vervoerd,
althans opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van (ongeveer) 4150 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst l, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art l0 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet)
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 augustus 2021 tot en met 23 augustus 2021 te Rotterdam,
althans (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel l0 van de Opiumwet, voor te
bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of,
- het opzettelijk , verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van een (grote) hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst l, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar
- de bins waarin de cocaïne aanwezig was geweest uitgeladen, verplaatst, vervoerd en./of
verwisseld met een of meerdere reeds aanwezige bin(s)
(art 10a lid l ahf/sub l alinea Opiumwet, art l0a lid l ahf/sub 2 alinea Opiumwet, art 10a lid l
ahf/sub 3 alinea Opiumwet)