ECLI:NL:RBROT:2023:4383

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
10/211696-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en openlijke geweldpleging met noodweer verwerping

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 5 augustus 2021, waarbij de verdachte en zijn vader betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met de aangever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een mini breekijzer de aangever op het hoofd had geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een schedelfractuur en een bloeding tussen de hersenvliezen. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat de medeverdachte de confrontatie had gezocht en de verdachte niet in een situatie van onmiddellijke dreiging verkeerde. De rechtbank achtte de poging tot doodslag en openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 11.604,92 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, samen met zijn medeverdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/211696-21
Parketnummer TUL: 96/289554-20
Datum uitspraak: 26 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ([geboorteland01]) op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01],
raadsman mr. P.T.P. van der Made, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Vollebregt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag en bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde openlijk geweld;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 96/289554-20.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaarding
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken omdat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan één of meerdere van de ten laste gelegde geweldshandelingen. De vader van de verdachte was met de aangever in een situatie terecht gekomen waarin is geduwd en getrokken. De verdachte erkent dat hij zijn vader toen is gaan helpen, en ook is gaan duwen en trekken, maar dat wordt hem niet verweten.
4.1.2.
Beoordeling
Aangever [aangever01] (hierna: de aangever) heeft verklaard dat hij op donderdag
5 augustus 2021 last had van lawaai wat uit de garage van de verdachte en de vader van de verdachte (hierna: de medeverdachte) kwam. Toen de aangever de verdachten hierop aansprak kreeg hij als reactie: “Wat ga jij doen. Bel maar politie!” De aangever is in zijn auto gestapt, weggereden en keerde ongeveer vijftien minuten later terug. Toen de aangever zijn auto in de straat parkeerde kwam de medeverdachte gelijk op hem aflopen en pakte hem bij zijn jas. De medeverdachte trok hem naar zich toe en sloeg hem drie keer met zijn vuist op zijn neus. De verdachte was inmiddels komen aanlopen en ging achter de aangever staan. De aangever zag dat de verdachte zijn arm omhoog zwaaide en daarbij iets van metaal in zijn hand hield. De aangever voelde vervolgens dat de verdachte hem met het metalen voorwerp op zijn hoofd sloeg. De verdachte raakte hem daarbij aan de linker kant van zijn hoofd, ongeveer twee centimeter boven zijn oor. De aangever voelde gelijk een scherpe pijn. De aangever zag dat de verdachte nog een keer wilde uithalen. Deze slag kon hij met zijn arm tegenhouden, waardoor hij voorkwam dat hij opnieuw op zijn hoofd werd geraakt. Na deze tweede klap viel de aangever op de grond en terwijl hij op de grond lag, is hij nog twee keer met het metalen voorwerp op zijn rug geslagen. De aangever is vervolgens snel opgestaan en weggerend. Toen hij een voorbijganger zag lopen riep hij naar haar dat ze de politie moest bellen. Korte tijd later arriveerde de politie. De aangever is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar is geconstateerd dat hij een fractuur had aan de linkerkant van zijn schedel en een bloeding tussen zijn hersenvliezen.
De volgende dag hebben de verbalisanten in de garage van de verdachten een wat kleiner formaat breekijzer (lengte: 50 cm, gewicht: 670 gram) aangetroffen. Dit mini breekijzer is in beslag genomen en onderzocht op bloedsporen. Op het platte uiteinde van het mini breekijzer werd een bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor is onderzocht door het NFI en bleek DNA te bevatten van één persoon: de aangever.
Door de politie zijn de camerabeelden van [bedrijf01], [bedrijf02], en [bedrijf03] uitgekeken. Op de camerabeelden van [bedrijf01] is te zien dat de aangever in zijn auto komt aanrijden, zijn auto parkeert en dat de medeverdachte gelijk naar hem toe loopt. De aangever stapt uit zijn auto en vervolgens is op de beelden te zien dat de medeverdachte als eerste een slaande beweging maakt naar de aangever, waarna een gevecht ontstaat tussen de medeverdachte en de aangever. De verdachte heeft in de tussentijd een mini breekijzer uit de garage gepakt, en voegt zich in het gevecht. Te zien is dat verdachte en medeverdachte slaande en trappende bewegingen maken richting een ander persoon. Daarna legt verdachte de ijzeren staaf in de garage. Op de camerabeelden is niet te zien dat de verdachte het slachtoffer met het mini breekijzer slaat.
Op de camerabeelden van [bedrijf02] is te horen dat er iets op de grond valt, dat klinkt als een ijzeren staaf. Vervolgens is te zien dat verdachte dit voorwerp opraapt en is te horen dat er ‘au’ wordt gezegd. Vervolgens loopt verdachte naar de garage.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de aangever hen in hun garage opzocht en zei dat ze moesten stoppen met hun werkzaamheden. Toen de verdachten dit weigerden, bedreigde de aangever hen en reed vervolgens hard weg. De verdachte heeft toen uit angst voor de aangever 112 gebeld. Ongeveer tien minuten later kwam de aangever weer terug de straat ingereden. De medeverdachte is toen naar de aangever toegelopen om hem bij zijn auto te houden tot de politie zou arriveren. Uit angst, en voor zijn eigen veiligheid, heeft de verdachte toen een mini breekijzer gepakt. Hij had niet de intentie om het mini breekijzer te gaan gebruiken, hij wilde er angst mee creëren. De verdachte is naar de medeverdachte toegelopen die op dat moment werd aangevallen door de aangever. Er is toen een schermutseling ontstaan tussen de aangever en de medeverdachte waarbij over een weer werd geduwd en getrokken. De aangever is op enig moment gestruikeld en met zijn hoofd op een uitstekende putdeksel terecht gekomen, waardoor het letsel aan zijn hoofd is ontstaan. De verdachte ontkent de aangever te hebben geslagen. Het bloedspoor van de aangever is mogelijk tijdens het duwen en trekken op het mini breekijzer terechtgekomen.
4.1.3.
Veroordeling voor poging tot doodslag
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met het platte uiteinde van een mini breekijzer tegen de slaap van de aangever heeft geslagen. De aangever heeft in zijn aangifte direct na het incident en ook later consistent verklaard dat de verdachte hem met het mini breekijzer tegen het hoofd heeft geslagen. Uit de FARR-letselbeschrijving blijkt dat de aangever een schedelfractuur en een bloeding tussen zijn hersenvliezen heeft opgelopen. Dit letsel past bij het met kracht slaan met een hard voorwerp zoals een breekijzer. Daarnaast is er bloed van aangever op het breekijzer aangetroffen wat er ook op duidt dat de aangever op zijn hoofd is geraakt met dat voorwerp. De verklaring van de verdachte dat het bloed tijdens de schermutselingen op het mini breekijzer terecht moet zijn gekomen acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verder blijkt uit de camerabeelden van de [bedrijf01] dat de verdachte slaande bewegingen maakt richting aangever terwijl hij toen het breekijzer bij zich droeg. Op de camerabeelden van [bedrijf02] is te horen dat iemand ‘au’ roept direct nadat de verdachte het mini breekijzer oppakt. Ook dit past bij de verklaring van aangever dat de verdachte hem met het mini breekijzer heeft geslagen.
Gelet op hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het letsel is ontstaan door de val op de putdeksel. Dit past niet bij het aanzienlijke letsel aan het hoofd en dit verklaart ook niet de rode strepen op de rug en de linkerarm van de aangever en het aantreffen van het bloed van de aangever op het mini breekijzer. De verdediging heeft aangevoerd dat camerabeelden aantonen dat aangever met zijn hoofd op de punt van een putdeksel is gevallen. De betreffende camerabeelden laten zien dat aangever over straat rent en valt. Daarbij raakt zijn lichaam als eerste de straat. Niet is vast te stellen dat hij met zijn hoofd op de punt van de putdeksel valt met een zodanige kracht dat de val het letsel kan verklaren. Het verweer van de raadsman dat de verdachte niet zou hebben geslagen, maar dat de aangever op een putdeksel zou zijn gevallen en daardoor het hersen- en schedelletsel heeft opgelopen, wordt daarom verworpen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, waarin zich onder andere de hersenen bevinden, een zeer kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is. Het slaan met een hard voorwerp als een breekijzer op het hoofd ter hoogte van de slaap, een van de meest kwetsbare delen van het hoofd, kan leiden tot de dood van het slachtoffer, zeker als het slaan met kracht gebeurt. De kans op overlijden is in zo’n geval aanmerkelijk. Uit het letsel van aangever volgt dat hij met kracht tegen zijn hoofd is geslagen. Het was verdachte die heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden. Hij heeft dan ook het voorwaardelijke opzet gehad om aangever van het leven te beroven.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten de poging tot doodslag op aangever, wettig en overtuigend bewezen.
4.1.4.
Veroordeling openlijke geweldpleging
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging, is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever op de openbare weg met een breekijzer heeft geslagen tegen zijn hoofd, nadat de medeverdachte de aangever sloeg. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Bij een openlijke geweldpleging in vereniging maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, maar wel is van belang dat er een wezenlijke bijdrage is geleverd aan het geheel aan geweldhandelingen. Daarvan is hier sprake en komt het geweld gepleegd door de medeverdachte ook voor rekening van de verdachte.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en
overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 5 augustus 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever01] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een breekijzer, op het hoofd van die [aangever01] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 5 augustus 2021 te Rotterdam openlijk, te weten op de Rosenveldtstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [aangever01] door
- meermalen met een breekijzer, tegen het hoofd en de arm en de rug, van die [aangever01] te slaan en
- meermalen tegen het gezicht, van die [aangever01] te slaan .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot doodslag;
2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2.
Noodweer
5.2.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. De aangever viel namelijk de medeverdachte aan. Dat is aannemelijk omdat toen de verdachte 112 belde, hij steeds heeft aangegeven dat de aangever dreigend en agressief was. In die omstandigheden was het handelen van de verdachte een reactie op een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, die voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.2.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan
worden gedaan op noodweer.
5.2.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van degene die zich op
deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke
verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar - naar
de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
De rechtbank is van oordeel dat van zo’n ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in dit geval geen sprake was, nu de medeverdachte, zoals hierboven al is besproken, zelf de confrontatie met de aangever heeft opgezocht en als eerste een slaande beweging richting de aangever maakt. Pas na die slaande beweging ontstond er een gevecht tussen de medeverdachte en de aangever. De handeling die de verdachte vervolgens tegen de aangever heeft verricht, namelijk het slaan met het mini breekijzer tegen het hoofd van de aangever waardoor hij neervalt, kan niet anders worden gezien dan als een aanval van de verdachte op de aangever. Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan de klap met het mini breekijzer daarom niet worden aangemerkt als verdedigend. Om deze reden kan het beroep op noodweer niet slagen.
Het beroep op noodweer wordt reeds daarom verworpen.
5.2.4.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de
feiten en de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

6..Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging tegen de aangever door hem met kracht met een mini breekijzer tegen zijn slaap te slaan. De aangever was zodanig verwond dat hij door een ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd. Uit de CT-scan volgde dat de aangever een fractuur had aan de linkerkant van zijn schedel en er sprake was van een bloeding tussen de hersenvliezen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig gevolgen kunnen ondervinden. Uit de toelichting van de vordering benadeelde partij ter zitting bleek dat de aangever als gevolg van het letsel nog steeds psychische klachten heeft en duizelingen ervaart. Door deze duizelingen heeft de aangever moeite met de uitoefening van zijn baan als ijzervlechter. Het letsel van de aangever is ernstig, maar had nog veel ernstiger kunnen zijn. Het geweld tegen aangever heeft voorts plaatsgevonden op de openbare weg. Delicten als het onderhavige kunnen leiden tot angstgevoelens bij zowel de aangever als buurtbewoners, omstanders en anderen die hiervan kennis nemen, en veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt daarbij tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, gelet het strafblad van de verdachte, de tijd die reeds is verstreken tussen het plegen van het bewezenverklaarde feit en de behandeling hiervan ter zitting alsook gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich gedurende de afgelopen twee jaar niet schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Een deel van de voorgenomen straf zal voorwaardelijk worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij01] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.028,92 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade. Er is nog geen medische eindsituatie bereikt zodat de definitieve schade nog niet vastgesteld kan worden. Benadeelde heeft op grond van artikel 511 lid 3 Wetboek van Strafvordering (Sv) uitdrukkelijk het recht voorbehouden om eventueel overige, nu nog niet bekende of gevorderde, schade in een later stadium via een civiele procedure van de verdachte te vorderen.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te
vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk
moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken. Indien het wel komt tot een bewezenverklaring, dan worden de posten eigen risico en verlies van arbeidsvermogen betwist.
7.3.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01] door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht van € 7.604,92 bestaande uit daggeldvergoeding ziekenhuis (€ 31,00), kosten eigen risico (€ 385,00) en kosten van de kleding (€ 188,92). De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding toewijzen. De rechtbank zal de schade van verlies arbeidsvermogen schatten op een bedrag van € 7.000,00 euro.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde
strafbare feiten, immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar billijkheid worden
vastgesteld op € 4.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het meerdere zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden
veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 11.604,92,
vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van
het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 19 april 2021 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf voor de duur van 40 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 1 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 3 mei 2021.
8.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft betoogd de vordering af te wijzen, dan wel de vordering om te zetten in een taakstraf.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere
vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 11.604,92 (zegge: elfduizend zeshonderdvier euro en tweeënnegentig eurocent), bestaande uit € 7.604,92 aan materiële schade en
€ 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 11.604,92(hoofdsom,
zegge: elfduizend zeshonderdvier euro en tweeënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden
verhaald,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
93 dagen; de toepassing van de
gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verstaat dat de benadeelde partij op grond van artikel 511 lid 3 Sv. uitdrukkelijk het recht heeft voorbehouden om eventueel overige, nu nog niet bekende of gevorderde, schade in een later stadium via een civiele procedure van de verdachte te vorderen;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 19 april 2021 in de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van
1 (één) week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van Kralingen, voorzitter,
en mrs. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en R.H.M. Pooyé, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met een breekijzer, althans een (hard) voorwerp, op het hoofd van die [aangever01] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Rotterdam openlijk, te weten op de Rosenveldtstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon. te weten [aangever01] door
- ( meermalen) met een breekijzer, althans een (hard) voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de arm en/of de rug, althans het lichaam, van die [aangever01] te slaan en/of
- ( meermalen) op/tegen de neus, althans het gezicht, van die [aangever01] te slaan en/of stompen.