ECLI:NL:RBROT:2023:4382

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
10/345499-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met noodweer verwerping en strafoplegging

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 5 augustus 2021, toen de aangever, na een conflict over geluidsoverlast, door de verdachte en zijn medeverdachte werd aangevallen. De verdachte heeft de aangever geslagen, waarna de medeverdachte met een mini breekijzer de aangever op het hoofd sloeg, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een schedelfractuur en een bloeding tussen de hersenvliezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de verdachte zelf de confrontatie zocht en als eerste een slaande beweging maakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een taakstraf van 160 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van het geweld aanzienlijke schade had geleden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/345499-21
Datum uitspraak: 26 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ([geboorteland01]) op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01],
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Vollebregt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 160 uren met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat enkel sprake is geweest van slaan en duwen van de verdachte en dit geen openlijke geweldpleging oplevert. De medeverdachte was daar namelijk niet bij aanwezig, waardoor er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Indien sprake was van slaan tegen het hoofd met een breekijzer, dan kan dat onderdeel van de openlijke geweldpleging niet bewezen worden verklaard, aangezien de verdachte niet heeft gezien wat de medeverdachte heeft gedaan.
4.1.2.
Beoordeling
Aangever [aangever01] (hierna: de aangever) heeft verklaard dat hij op donderdag
5 augustus 2021 last had van lawaai wat uit de garage van de verdachte en de zoon van de verdachte (hierna: de medeverdachte) kwam. Toen de aangever de verdachten hierop aansprak kreeg hij als reactie: “Wat ga jij doen. Bel maar politie!” De aangever is in zijn auto gestapt, weggereden en keerde ongeveer vijftien minuten later terug. Toen de aangever zijn auto in de straat had geparkeerd, kwam de verdachte gelijk op hem aflopen en pakte hem bij zijn jas. De verdachte trok hem naar zich toe en sloeg hem drie keer met zijn vuist op zijn neus. De medeverdachte was inmiddels komen aanlopen en ging achter de aangever staan. De aangever zag dat de medeverdachte zijn arm omhoog zwaaide en daarbij iets van metaal in zijn hand hield. De aangever voelde vervolgens dat de medeverdachte hem met het metalen voorwerp op zijn hoofd sloeg. De medeverdachte raakte hem daarbij aan de linker kant van zijn hoofd, ongeveer twee centimeter boven zijn oor. De aangever voelde gelijk een scherpe pijn. De aangever zag dat de medeverdachte nog een keer wilde uithalen. Deze slag kon hij met zijn arm tegenhouden, waardoor hij voorkwam dat hij opnieuw op zijn hoofd werd geraakt. Na deze tweede klap viel de aangever op de grond. Hij is toen nog twee keer met het metalen voorwerp op zijn rug geslagen. De aangever is toen snel opgestaan en is weggerend. Toen hij een voorbijganger zag lopen riep hij naar haar dat ze de politie moest bellen. Korte tijd later arriveerde de politie. De aangever is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar is geconstateerd dat hij een fractuur had aan de linkerkant van zijn schedel en een bloeding tussen zijn hersenvliezen.
De volgende dag hebben de verbalisanten in de garage van de verdachten een wat kleiner formaat breekijzer (lengte: 50 cm, gewicht: 670 gram) aangetroffen. Dit mini breekijzer is in beslag genomen en onderzocht op bloedsporen. Op het platte uiteinde van het mini breekijzer werd een bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor is onderzocht door het NFI en bleek DNA te bevatten van één persoon: de aangever.
Door de politie zijn de camerabeelden van [bedrijf01], [bedrijf02], en [bedrijf03] uitgekeken. Op de camerabeelden van [bedrijf01] is te zien dat de aangever in zijn auto komt aanrijden, zijn auto parkeert en dat de verdachte gelijk naar hem toe loopt. Aangever stapt uit zijn auto en vervolgens is op de beelden te zien dat de verdachte als eerste een slaande beweging maakt naar de aangever, waarna een gevecht ontstaat tussen de verdachte en de aangever. De medeverdachte heeft in de tussentijd een mini breekijzer uit de garage gepakt, en voegt zich in het gevecht. Te zien is dat de verdachte en de medeverdachte slaande en trappende bewegingen maken in de richting van een ander persoon. Daarna legt de medeverdachte de ijzeren staaf in de garage. Op de camerabeelden is niet te zien dat de medeverdachte het slachtoffer met het mini breekijzer slaat.
Op de camerabeelden van [bedrijf02] is te horen dat er iets op de grond valt, dat klinkt als een ijzeren staaf. Vervolgens is te zien dat de medeverdachte dit voorwerp opraapt en is te horen dat er ‘au’ wordt gezegd. Vervolgens loopt de medeverdachte naar de garage.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de aangever hen in hun garage opzocht en zei dat ze moesten stoppen met hun werkzaamheden. Toen de verdachten dit weigerden, bedreigde de aangever hen en reed vervolgens hard weg. De medeverdachte heeft toen uit angst 112 gebeld. Ongeveer tien minuten later kwam de aangever weer terug de straat ingereden. De verdachte is toen naar de aangever toegelopen om hem te vragen wat zijn probleem was en waarom hij de medeverdachte bedreigde. De aangever stapte uit zijn auto en dreigde de verdachte en de medeverdachte te gaan vermoorden. De aangever zwaaide daarbij met zijn armen. Doordat de verdachte de aangever probeerde tegen te houden ontstond er een schermutseling. De verdachte heeft de aangever daarbij geslagen. Eerst op zijn rechterarm en daarna op zijn lichaam. De medeverdachte was hier niet bij, hij kwam pas later. De verdachte heeft niet gezien of de medeverdachte iets heeft gedaan. De verdachte heeft ook niet gezien of de medeverdachte een minibreekijzer bij zich droeg. Het slachtoffer is niet door de verdachte of de medeverdachten met het mini breekijzer geslagen. De aangever is op enig moment gestruikeld en met zijn hoofd op een uitstekende putdeksel terecht gekomen, waardoor het letsel aan zijn hoofd is ontstaan. Het bloedspoor van de aangever is mogelijk tijdens het duwen en trekken op het mini breekijzer terechtgekomen.
De rechtbank stelt vast dat de medeverdachte met het platte uiteinde van een mini breekijzer tegen de slaap van de aangever heeft geslagen. De aangever heeft direct na het incident en ook later consistent verklaard dat de medeverdachte hem met het mini breekijzer tegen het hoofd heeft geslagen. Uit de FARR-letselbeschrijving blijkt dat de aangever hierdoor een schedelfractuur en een bloeding tussen zijn hersenvliezen heeft opgelopen. Dit letsel past bij het met kracht slaan met een hard voorwerp zoals een breekijzer. Daarnaast is er bloed van de aangever op het breekijzer aangetroffen wat er ook op duidt dat de aangever op zijn hoofd is geraakt met dat voorwerp. De verklaring van de medeverdachte dat het bloed tijdens de schermutselingen op het breekijzer terecht moet zijn gekomen acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verder blijkt uit de camerabeelden van [bedrijf01] dat de medeverdachte slaande bewegingen maakt richting de aangever terwijl hij toen het breekijzer bij zich droeg. Op de camerabeelden van [bedrijf02] is te horen dat iemand ‘au’ roept direct nadat de medeverdachte het breekijzer oppakt. Ook dit past bij de verklaring van aangever dat de medeverdachte hem met het breekijzer heeft geslagen.
Gelet op hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het letsel is ontstaan door de val op de putdeksel. Dit past niet bij het aanzienlijke letsel aan het hoofd en dit verklaart ook niet de rode strepen op de rug en de linkerarm van de aangever en het aantreffen van het bloed van de aangever op het breekijzer. De verdediging heeft aangevoerd dat camerabeelden aantonen dat aangever met zijn hoofd op de punt van een putdeksel is gevallen en dat de medeverdachte hem niet tegen het hoofd heeft geslagen. De betreffende camerabeelden laten zien dat de aangever over straat rent en valt. Daarbij raakt zijn lichaam als eerste de straat. Niet is vast te stellen dat hij met zijn hoofd op de punt van de putdeksel valt met een zodanige kracht dat de val het letsel kan verklaren. Het verweer van de raadsman dat de medeverdachte niet zou hebben geslagen, maar dat de aangever op een putdeksel zou zijn gevallen en daardoor het hersen- en schedelletsel heeft opgelopen, wordt daarom verworpen.
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging, is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de aangever op de openbare weg tegen het gezicht heeft geslagen, waarna de medeverdachte de aangever met een breekijzer heeft geslagen tegen zijn hoofd. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en er gelet op het geweld dat de verdachte en de medeverdachte kort na elkaar pleegden sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Bij een openlijke geweldpleging in vereniging maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, maar wel is van belang dat er een wezenlijke bijdrage is geleverd aan het geheel aan geweldhandelingen. Daarvan is hier sprake en komt het geweld gepleegd door de medeverdachte ook voor rekening van de verdachte.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en
overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 5 augustus 2021 te Rotterdam openlijk, te weten op de Rosenveldtstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [aangever01] door
- met een breekijzer,
tegenhet hoofd en de arm en de rug, van die [aangever01] te slaan en
- die [aangever01] meermalen, tegen het gezicht slaan .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in
cursief
verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2.
Noodweer
5.2.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. De aangever viel namelijk de verdachte aan. In die omstandigheden was het handelen van de verdachte een reactie op een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, die voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.2.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan
worden gedaan op noodweer.
5.2.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van degene die zich op
deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke
verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar - naar
de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
De rechtbank is van oordeel dat van zo’n ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in dit geval geen sprake was, nu de verdachte, zoals hierboven al is besproken, zelf de confrontatie met de aangever heeft opgezocht en als eerste een slaande beweging richting de aangever maakt. Pas na die slaande beweging ontstond er een gevecht tussen de verdachte en de aangever. De handelingen van de verdachte kunnen niet anders worden gezien dan als een aanval van de verdachte op de aangever. Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kunnen de handelingen van de verdachte daarom niet worden aangemerkt als verdedigend. Om deze reden kan het beroep op noodweer niet slagen.
Het beroep op noodweer wordt reeds daarom verworpen.
5.2.4.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de
feiten en de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

6..Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de aangever door hem te duwen en te slaan, waarna de medeverdachte met kracht met een mini breekijzer tegen de slaap van de aangever heeft geslagen. De aangever was zodanig verwond dat hij door een ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd. Uit de CT-scan volgde dat de aangever een fractuur had aan de linkerkant van zijn schedel en dat er sprake was van een bloeding tussen de hersenvliezen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig gevolgen kunnen ondervinden. Uit de toelichting van de vordering benadeelde partij ter zitting bleek dat de aangever als gevolg van het letsel nog steeds psychische klachten heeft en duizelingen ervaart. Door deze duizelingen heeft de aangever moeite met de uitoefening van zijn baan als ijzervlechter. Het letsel van de aangever is ernstig, maar had nog veel ernstiger kunnen zijn. De rechtbank houdt er rekening mee dat het niet de verdachte was die de aangever met het breekijzer op het hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft aan het geheel aan geweldshandelingen echter wel een wezenlijke bijdrage geleverd door aangever eerst te slaan. Het geweld tegen aangever heeft voorts plaatsgevonden op de openbare weg. Delicten als het onderhavige kunnen leiden tot angstgevoelens bij zowel de aangever als buurtbewoners, omstanders en anderen die hiervan kennis nemen, en veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank de door de officier van justitie
gevorderde taakstraf voor de duur van 160 uren en de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Vanuit preventief oogpunt wordt daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast wordt vanuit punitief oogpunt een taakstraf opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij01] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.028,92 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade. Er is nog geen medische eindsituatie bereikt zodat de definitieve schade nog niet kan worden vastgesteld. Benadeelde heeft op grond van artikel 511 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). uitdrukkelijk het recht voorbehouden om eventueel overige, nu nog niet bekende of gevorderde, schade in een later stadium via een civiele procedure van de verdachte te vorderen.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te
vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk
moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken. De vordering is bovendien onvoldoende onderbouwd.
7.3.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht van € 7.604,92 bestaande uit daggeldvergoeding ziekenhuis (€ 31,00), kosten eigen risico (€ 385,00) en kosten van de kleding (€ 188,92). De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding toewijzen. De rechtbank zal de schade van verlies arbeidsvermogen schatten op een bedrag van € 7.000,00 euro.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde
strafbare feit, immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar billijkheid worden
vastgesteld op € 4.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het meerdere zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden
veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 11.604,92,
vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van
het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
160 (honderdzestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
156 (honderdzesenvijftig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
78 dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 11.604,92 (zegge: elfduizend zeshonderdvier euro en tweeënnegentig eurocent), bestaande uit € 7.604,92 aan materiële schade en
€ 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 11.604,92(hoofdsom,
zegge: elfduizend zeshonderdvier euro en tweeënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden
verhaald,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
93 dagen; de toepassing van de
gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verstaat dat de benadeelde partij op grond van artikel 511 lid 3 Sv uitdrukkelijk het recht heeft voorbehouden om eventueel overige, nu nog niet bekende of gevorderde, schade in een later stadium via een civiele procedure van de verdachte te vorderen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van Kralingen, voorzitter,
en mrs. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en R.H.M. Pooyé, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 augustus 2021 te Rotterdam openlijk, te weten op de Rosenveldtstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [aangever01] door
- met een breekijzer/ijzeren staaf, althans een (hard) voorwerp, op het hoofd en/of de arm en/of de rug, althans op het lichaam, van die [aangever01] te slaan en/of
- die [aangever01] meermalen, althans eenmaal, op/tegen de neus en/of het gezicht slaan en/of stompen.