ECLI:NL:RBROT:2023:4379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
10/316529-20 en 10/263439-19 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van wapens en het aanwezig hebben van MDMA

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en het aanwezig hebben van 264 pillen MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 maart 2020 in zijn schuur drie vuurwapens, een stroomstootwapen, munitie en een hoeveelheid MDMA-pillen had. De verdachte ontkende de wapens en munitie te bezitten, maar het bewijs, waaronder DNA-sporen, wees in zijn richting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie en dat hij ook beschikkingsmacht had over deze voorwerpen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 264 MDMA-pillen aanwezig had, hoewel hij gedeeltelijk werd vrijgesproken van andere aangetroffen MDMA. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een proeftijd van twee jaar. Tevens werd een gedeelte van de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/316529-20 en 10/263439-19 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 26 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01],
raadsman mr. A. Dogan, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zijn gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 10/316529-20 feit 1 en 2 en het onder 10/263439-19 feit 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 uur, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar;
  • opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden 10/316529-20 feiten 1 en 2
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de
bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting
niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor
de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 28 maart 2020 ontvangt de politie een melding waaruit volgt dat in de schuur van de woning aan het [adres02] (hierna: de woning) een vuurwapen en verdovende middelen zouden liggen. Deze goederen zouden volgens de melder zijn van [verdachte01] (hierna: de verdachte). Op 30 maart 2020 is de politie in de woning binnengetreden. In de schuur achter de woning troffen de verbalisanten in een doos drie vuurwapens, een stroomstootwapen, munitie en een plastic tas met 265 blauwe pillen aan. Daarnaast werd in de woning een kleine hoeveelheid MDMA en MDMA-kristallen aangetroffen.
4.2.
Bewijswaarding feit 1: voorhanden hebben wapens en munitie
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent dat de wapens en munitie van hem zijn en hij de wapens en munitie in de schuur van [medeverdachte01] heeft gelegd. Aangevoerd is dat de verdachte de wapens heeft zien liggen toen zijn spullen nog bij [naam01] lagen. De verdachte heeft toen de wapens bekeken en in zijn handen gehad, maar omdat hij dacht dat het om nepwapens ging heeft hij geen melding gemaakt.
4.2.2.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk voorhanden hebben van wapens en munitie is vereist dat de verdachte de wapens en de munitie aanwezig heeft gehad. Daarbij is vereist dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie en dat de verdachte ook beschikkingsmacht had over deze voorwerpen. Op twee wapens is op verschillende plaatsen DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen, waarbij op de patroonmagazijnen van de wapens enkel het DNA van de verdachte aanwezig was. Daarnaast had de verdachte een sleutel van de schuur waar de wapens en munitie zijn aangetroffen. Bovendien heeft [naam01] verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat er een vuurwapen en drugs in de schuur van [medeverdachte01] lagen, zonder dat [medeverdachte01] hier iets van af wist. De verklaring van de verdachte dat de sleutel van de schuur uit zijn zak is verdwenen en dat een ander de wapens en munitie in de schuur moet hebben gelegd, acht de rechtbank gelet op de bewijsmiddelen en het ontbreken van een onderbouwing van de stelling van verdachte, niet aannemelijk. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de schuur aan het [adres02] en daarover ook de beschikkingsmacht had.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering feit 2: aanwezig hebben MDMA
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C Opiumwet nodig is dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden. Daarvoor is noodzakelijk dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Uit het dossier volgt dat de zak met 264 MDMA-pillen is aangetroffen in de schuur in dezelfde doos als waar de vuurwapens zijn aangetroffen. Op twee wapens is het DNA van de verdachte aangetroffen, waarbij op de patroonmagazijnen van de wapens enkel het DNA van verdachte is aangetroffen. De getuige [getuige01] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat er in de schuur van [medeverdachte01] een vuurwapen en drugs lagen, zonder dat [medeverdachte01] hier iets van af wist. Daarnaast had de verdachte een sleutel van de schuur waar de wapens en drugs zijn aangetroffen. De verklaring van verdachte dat de sleutel van de schuur uit zijn zak is verdwenen en een ander de drugs in de schuur moet hebben gelegd, is niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 264 pillen (171,9 gram MDMA) opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De rechtbank spreekt de verdachte partieel vrij van de in de woning aangetroffen 1,5 gram MDMA kristallen en drieënhalve pil MDMA. De medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] hebben bekend dat deze verdovende middelen van hen waren.
4.4.
Bewezenverklaring feiten 1 en 2, 10/263439-19 zonder nadere motivering
Het onder parketnummer 10/263439-19 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Aangezien de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij sinds augustus 2019 handelde in amfetamine en hij niet meer weet of hij dit ook al in april 2019 deed, zal het handelen in amfetamine bewezen worden verklaard voor de periode van 1 augustus 2019 tot en met 3 november 2019.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 10/316529-20 feiten 1 en 2 (partieel) ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 10/263439-19 feiten 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
10/316529-20:
1
hij op 30 maart 2020 te Rotterdam, wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Kimar, type Pk 4, kaliber 9mm kort en
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een (gas)pistool van het merk Umarex, type Walther P22, kaliber 9mm pak en
- onderdelen of hulpstukken die van wezenlijke aard en specifiek bestemd zijn voor een gasrevolver van het merk Rg59, type Le Petit, kaliber 9mm pak en een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen met opschrift TWDQ
en/of
bijbehorende munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van de categorie III, te weten 16 knalpatronen, kaliber 9mm pak, voorhanden heeft gehad;
2
hij op 30 maart 2020 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 264 pillen van in totaal 171,9 gram bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
10/263439-19:
1
hij in een periode van 1 augustus 2019 tot en met 3 november 2019 te Rotterdam, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en cocaïne zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 3 november 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,7 gram cocaïne ongeveer 113,6 gramGHB en ongeveer 0,9 gram (6 tabletten) 2C-B en 385 gram amfetamine en 0,6 gram MDMA, zijnde cocaïne en GHB en 2C-B en amfetamine en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in
cursief
verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10/316529-20 feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
10/316529-20 feit 2, 10/263439-19 feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd
10/263439-19 feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens, een stroomstootwapen, munitie en verdovende middelen. Dit zijn zeer ernstige feiten. De ervaring leert dat drugs en vuurwapens vaak samen gaan en dat wapens bij drugsfeiten ook regelmatig leiden tot geweld. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens levert in zijn algemeenheid ook een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Verdachte heeft daarnaast gehandeld in verdovende middelen en aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
GGZ Fivoor Advies Rotterdam (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 mei 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte loopt sinds november 2019 in een schorsingstoezicht. Binnen de begeleiding is zijn verslavingsgevoeligheid aandachtspunt en hij heeft behandeling gevolgd
bij het Forensisch FACT van Antes, welke positief is afgerond. De reclassering ziet een (deels) negatief sociaal netwerk, het ontbreken van dagbesteding en financiën als criminogene factoren. Verder zijn er aanwijzingen voor problematiek op het gebied van psychosociaal functioneren. In het verleden was er ook sprake van verslavingsproblematiek, maar de verdachte zegt dat hij sinds 2020 abstinent is. Het risico op recidive wordt op dit moment ingeschat als gemiddeld, maar bij een terugval in excessief middelengebruik schat de reclassering het risico op recidive in als hoog.
De verdachte wordt op dit moment in een vrijwillig kader begeleid door [naam02] en is daar voldoende in beeld. Gelet op het goedlopende schorsingstoezicht, de beperkte justitiecontacten en de mogelijke overvraging door het psychosociaal functioneren van de verdachte, ziet de reclassering momenteel geen noodzaak om verdere hulpverlening of begeleiding in een verplicht kader op te leggen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de zaak met parketnummer 10/263439-19 op 3 november 2019 in verzekering gesteld. In de zaak met parketnummer 10/316529-20 is de verdachte niet in verzekering gesteld, maar is hij op 6 augustus 2020 verhoord. Op deze data is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaken geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 3 november 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 42 maanden. Tussen 6 augustus 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 33 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaren (24 maanden), is er sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
7.1.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de feiten al langer tijd geleden zijn gepleegd en verdachte daarna niet meer is veroordeeld voor een strafbaar feit. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen ter hoogte van
€ 1.350,-, € 40,- en € 10,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 300,- zal worden verbeurd verklaard. Het geldbedrag is geheel door middel van het onder 10/263439-19 feit 1 ten laste gelegde strafbare feit verkregen.
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen ter hoogte van € 1.050,-, € 40,- en
€ 10,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte 10/316529-20 feiten 1 en 2 de onder 10/263439-19 feiten 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
168 (honderdachtenzestig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
84 dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor 10/263439-19 feit 1:
- 300 - 300 EUR;
- gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1.050 - 1.050 EUR;
- 40 - 40 EUR;
- 10 - 10 EUR;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van Kralingen, voorzitter,
en mrs. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en R.H.M. Pooyé, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/316529-20:
1
hij op 30 maart 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Kimar, type Pk 4, kaliber 9mm kort en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een (gas)pistool van het merk Umarex, type Walther P22, kaliber 9mm pak en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een gasrevolver van het merk Rg59, type Le Petit, kaliber 9mm pak, althans
onderde(e)l(en) en/of hulpstuk(ken) die van wezenlijke aard en specifiek bestemd zijn voor een gasrevolver van het merk Rg59, type Le Petit, kaliber 9mm pak en/of
(een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen met opschrift TWDQ
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van de categorie III, te weten 16 knalpatronen, kaliber 9mm pak, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2
hij op 30 maart 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 264 pillen van in totaal 171,9 gram bevattende MDMA en/of
- ongeveer 3 pillen van in totaal 2,5 gram bevattende MDMA en/of
- ongeveer 1,5 gram bevattende MDMA kristallen, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
10/263439-19:
1
hij in of omstreeks een periode van 1 april 2019 tot en met 3 november 2019 te Rotterdam, althans in Nederland opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of GHB en/of 2C-B en/of cocaïne en/of MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 3 november 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 113,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of ongeveer 0,9 gram (6 tabletten), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of 385 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 0,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of GHB en/of 2C-B en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.