ECLI:NL:RBROT:2023:4378

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
10/098442-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben wapens en aanwezig hebben van MDMA, met toepassing van artikel 9a Sr

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 30 maart 2020 in Rotterdam in verzekering was gesteld. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en het aanwezig hebben van 264 pillen MDMA. Tijdens de zitting op 12 mei 2023 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd voor het voorhanden hebben van wapens en een partiële vrijspraak voor het aanwezig hebben van 264 pillen MDMA. De rechtbank oordeelde dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Voor het tweede feit werd vastgesteld dat de verdachte 3 pillen MDMA en 1,5 gram MDMA kristallen opzettelijk aanwezig had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar paste artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe, gezien de geringe ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank besloot geen straf of maatregel op te leggen, mede door de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afhandeling van strafzaken en de impact van persoonlijke omstandigheden op de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/098442-20
Datum uitspraak: 26 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01],
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • partiële vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van 264 pillen MDMA;
  • bewezenverklaring van het overige onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete ter hoogte van 650 euro.

4..Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

De raadsman bepleit de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie en voert daartoe aan dat het zeer lang heeft geduurd voordat deze zaak op zitting is gekomen. De rechtbank zal de verdediging daarin niet volgen. Weliswaar heeft de afhandeling van deze zaak geruime tijd in beslag genomen, maar dit kan gezien de geldende jurisprudentie evenwel niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feit 1 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Partiële vrijspraak feit 2 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van 264 pillen MDMA niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.3.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering
Verdachte heeft bekend dat zij 3 pillen van in totaal 2,5 gram MDMA en 1,5 gram MDMA kristallen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Dit deel van het onder feit 2 ten laste gelegde zal dan ook zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
zij op 30 maart 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 3 pillen van in totaal 2,5 gram bevattende MDMA en
- ongeveer 1,5 gram bevattende MDMA kristallen, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 650,00.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, is de verdediging van mening dat artikel 9a Wetboek van Strafrecht, schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, moet worden toegepast.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een kleine hoeveelheid harddrugs (2,5 gram MDMA pillen en 1,5 gram MDMA kristallen). Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Door haar handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen. De verdachte lijkt de ernst van harddrugsgebruik ook in te zien, aangezien zij heeft aangevoerd dat zij na haar aanhouding volledig is gestopt met het gebruik ervan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 30 maart 2020 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 30 maart 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 37 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaren (24 maanden), is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 13 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is, gelet op de geringe ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die reeds is verstreken tussen het plegen van het bewezenverklaarde feit en de behandeling hiervan ter zitting alsook de omstandigheid dat de verdachte zich gedurende de afgelopen drie jaar niet schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, van oordeel dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in dit geval op zijn plaats is en dat aan de verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van Kralingen, voorzitter,
en mrs. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en R.H.M. Pooyé, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op 30 maart 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Kimar, type Pk 4, kaliber 9mm kort en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een (gas)pistool van het merk Umarex, type Walther P22, kaliber 9mm pak en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een gasrevolver van het merk Rg59, type Le Petit, kaliber 9mm pak, althans onderde(e)l(en) en/of hulpstuk(ken) die van wezenlijke aard en specifiek bestemd zijn voor een gasrevolver van het merk Rg59, type Le Petit, kaliber 9mm pak
en/of
(een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen met opschrift TWDQ
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van de categorie III, te weten 16 knalpatronen, kaliber 9mm pak, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2
zij op 30 maart 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 264 pillen van in totaal 171,9 gram bevattende MDMA en/of
- ongeveer 3 pillen van in totaal 2,5 gram bevattende MDMA en/of
- ongeveer 1,5 gram bevattende MDMA kristallen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;