Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met geweld, bedreiging en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De zaak werd behandeld in tegenspraak en de officier van justitie, mr. H.H. Balk, had gevorderd tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 220 uur. De verdediging voerde aan dat de redelijke termijn was overschreden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van wapenbezit. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden had. De verdachte ontkende enige betrokkenheid en de rechtbank kon niet vaststellen dat hij in de tenlastegelegde periode het wapen had gehad. De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen telefoons, waarbij de teruggave aan de rechthebbende werd gelast.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de redelijke termijn in het strafproces. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het wapenbezit, maar hem wel veroordeeld voor de andere feiten, wat de complexiteit van de zaak illustreert.