ECLI:NL:RBROT:2023:4296

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
C/10/654409 / FA RK 23-1938
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een voogd in geval van gezagsvacuüm bij minderjarige

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 17 mei 2023, wordt de benoeming van een voogd voor een minderjarige besproken. De zaak betreft een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht om de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering aan te wijzen als voogd over de minderjarige, geboren op [geboortedatum01] 2023. De moeder van de minderjarige is zelf minderjarig en daardoor niet bevoegd tot het gezag, wat leidt tot een gezagsvacuüm. De rechtbank overweegt dat de vrouw, die in een moeder-kindtraject verblijft, niet in staat is om het gezag uit te oefenen, en dat er geen andere ouder is die het gezag uitoefent. De rechtbank stelt vast dat het in het belang van de minderjarige is om een neutrale partij, in dit geval de GI, tot voogd te benoemen. De rechtbank wijst het verzoek van de raad toe en benoemt de GI tot voogdes. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer : C/10/654409 / FA RK 23-1938
Beschikking van 17 mei 2023 over de voogdij
in de zaak van:
de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, hierna: de raad,
gevestigd te Rotterdam.
In deze zaak zijn belanghebbenden:
[vrouw01], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats01]
en
[oma mz01], hierna: oma moederszijde,
wonende te [woonplaats01]
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,hierna: de GI
gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de raad, ingekomen op 14 maart 2023.
1.2.
De mondeling behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 april 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de raad, vertegenwoordigd door [naam01] ;
  • de vrouw;
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam02] en [naam03] .
Oma moederszijde is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
[minderjarige01] geboren op [geboortedatum01] 2023 te [geboorteplaats01] .
2.2.
De vrouw is geboren op [geboortedatum02] 2006. Zij was minderjarig ten tijde van de geboorte van de minderjarige en is dat nu nog.
2.3.
De minderjarige is niet erkend.
2.4.
De GI heeft zich op 28 februari 2023 schriftelijk bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.

3.De beoordeling

3.1.
Voogdij
3.1.1.
De raad verzoekt de GI tot voogdes te benoemen over de minderjarige.
3.1.2.
De vrouw en oma moederszijde ondersteunen het verzoek van de raad.
3.1.3.
De voor dit verzoek relevante wettelijke bepalingen uit boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luiden als volgt:
Artikel 233
“Minderjarigen zijn zij die de leeftijd van achttien jaren niet hebben bereikt en evenmin met toepassing van artikel 253ha meerderjarig zijn verklaard.”
Artikel 246
“Onbevoegd tot het gezag zijn minderjarigen (…).”
Artikel 253q, lid 1-4
“1. Wanneer een van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, oefent de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uit. Wanneer de grond van de onbevoegdheid is weggevallen, herleeft van rechtswege het gezamenlijke gezag.
2. Wanneer beide ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, daartoe op een der in artikel 246 genoemde gronden onbevoegd zijn, benoemt de rechtbank een voogd.
3. Wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, belast de rechtbank de andere ouder met het gezag, tenzij de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Alsdan benoemt zij een voogd.
4. De in het tweede en derde lid bedoelde beslissingen worden gegeven op verzoek van een ouder, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, een rechtspersoon een daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aanvaarde rechtspersoon als bedoeld in artikel 256, eerste lid, en artikel 302, tweede lid, of ambtshalve.”
Artikel 295
“De rechtbank benoemt een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.”
Artikel 299
“De rechtbank benoemt de voogd op verzoek van bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve, behoudens artikel 282a.”
3.1.4.
De raad heeft zijn verzoek gestoeld op 1:253q lid 2 en 4 in verbinding met artikel 1:246 BW. Artikel 1:253q BW geeft een regeling voor het geval dat een of beide ouders onbevoegd is tot uitoefening van het gezag. Daarbij moet het gaan om een situatie waarin aanvankelijk een of beide ouders bevoegd was tot het gezag, maar dat vervolgens op een van de in artikel 1:246 BW genoemde gronden niet meer is. Dit blijkt ook uit de wetsgeschiedenis, waarin staat vermeld: “Deze regeling komt erop neer dat als de ouders
gezamenlijk het gezag uitoefenen en één van beiden is onbevoegd, de
andere ouder alleen het gezag heeft. Zijn beiden onbevoegd dan wordt
een voogd benoemd.” (
Kamerstukken II1992/93, 23 012, nr. 3, p. 45).
3.1.5.
De vrouw is minderjarig. Dit betekent dat zij op grond van artikel 1:246 BW niet bevoegd is tot het gezag en dus ook nooit het gezag over de minderjarige heeft uitgeoefend. Er is geen andere ouder die het gezag uitoefent. Artikel 1:253q BW is daarom niet van toepassing, omdat zoals gezegd daarvoor sprake moet zijn van de situatie dat de ouder aanvankelijk bevoegd was tot het gezag. Om die reden zal de rechtbank op grond van artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechtsgronden aanvullen en het verzoek beoordelen op basis van de artikelen 1:295 en 1:299 BW. Deze artikelen bepalen dat de rechtbank een voogd benoemt over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en geen wettige voogd hebben.
De rechtbank benoemt de voogd op verzoek van bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve, behoudens de gevallen genoemd in artikel 1:282a BW waar het gaat om beëindiging van de gezamenlijke voogdij bij rechterlijke beslissing of van rechtswege.
3.1.6.
De minderjarige staat als gezegd niet onder ouderlijk gezag, omdat de vrouw zelf minderjarig is en daarom op grond van artikel 1:246 BW niet bevoegd is het ouderlijk gezag over de minderjarige uit te oefenen. Ook niet is voorzien in de voogdij over de minderjarige.
3.1.7.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat de GI tot voogdes over de minderjarige wordt benoemd. De vrouw verblijft met de minderjarige in een moeder-kindtraject van Timon. Zij heeft het daar naar haar zin en werkt goed mee aan de hulpverlening. De vrouw staat zelf onder toezicht van de GI. Tussen de GI en de vrouw is een goede relatie. De vrouw heeft een belast verleden met haar eigen familie. Om die reden is het in het belang van [voornaam minderjarige01] om een neutrale partij met de voogdij te belasten. De GI kan erop toezien dat de te nemen beslissingen in het belang van [voornaam minderjarige01] worden genomen.
3.1.8.
De rechtbank wijst het verzoek van de raad toe.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
benoemt
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot voogdes over de minderjarige:
[minderjarige01] geboren op [geboortedatum01] 2023 te [geboorteplaats01] ;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, rechter tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.D. Lavieren op 17 mei 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.