ECLI:NL:RBROT:2023:4290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
C/10/650723 / JE RK 23-50
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling voor een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2023 uitspraak gedaan over een perspectiefbesluit met betrekking tot de minderjarige [voornaam minderjarige01]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft verzocht om bekrachtiging van het perspectiefbesluit, dat inhoudt dat het perspectief van de minderjarige bij de pleegouders ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI ontvankelijk is in haar verzoek en dat de geschillenregeling van artikel 1:262b BW de juiste route is voor toetsing van het perspectiefbesluit. De ouders van de minderjarige hebben verweer gevoerd en verzocht om niet-ontvankelijkheid van de GI, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de minderjarige en de ouders vereist dat het perspectiefbesluit kan worden getoetst. De rechtbank heeft de zorgen van de GI en de opvoedvisie van 26 oktober 2022 als voldoende onderbouwd en gemotiveerd beschouwd. De rechtbank heeft ook de omgangsregeling tussen de minderjarige en de ouders beoordeeld en bepaald dat deze onder regie van de GI zal plaatsvinden, met een frequentie van maandelijks één uur. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/650723 / JE RK 23-50
Datum uitspraak: 22 mei 2023

Beschikking van de meervoudige kamer op basis van de geschillenregeling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

gevestigd te Leiden, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[minderjarige01] geboren op [geboortedatum01] 2021 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [voornaam minderjarige01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Kara, te Rotterdam,

[vader01] ,

hierna te noemen: de vader, verblijvende te [plaats01] ,
advocaat: mr. P. van Tour, te Rotterdam,

de pleegouders,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige01] verblijft bij de pleegouders.
Bij beschikking van 20 december 2022 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] verlengd tot 31 december 2023. De kinderrechter heeft bij beschikking van 20 december 2022 ook de
machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 31 december 2023.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft de kinderrechter tevens gevraagd om het door de GI genomen perspectiefbesluit te bekrachtigen. De kinderrechter heeft bij voormelde beschikking van 20 december 2022 de vraag van de GI opgevat als een verzoek op grond van de geschillenregeling, en deze kwestie verwezen naar de meervoudige kamer.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 20 december 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de mail van mr. Kara namens de moeder van 21 april 2023 en de daarbij gevoegde stukken;
  • de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van de pleegouders.
Op 21 april 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. P. van Tour;
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Kara;
- mw. [naam01] en mw. [naam02] namens de GI;
- de pleegouders.

De standpunten

De GI
De GI heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd en als volgt toegelicht. Sinds december 2022 is de omgangsregeling tussen [voornaam minderjarige01] en de ouders veranderd. De omgang vindt nu één keer in de twee weken één uur met beide ouders gezamenlijk plaats. De omgang verloopt moeizaam. [voornaam minderjarige01] wordt emotioneel door de ouders belast. Hij reageert heftig op de bezoeken, heeft veel bijsturing nodig en zoekt de nabijheid van de pleegouders op. Na de bezoeken is [voornaam minderjarige01] erg moe, slaapt hij de hele middag en huilt hij veel. [voornaam minderjarige01] woont inmiddels twee jaar bij de huidige pleegouders en het is belangrijk dat hij weet waar hij verder opgroeit. De afgelopen twee jaar is gewerkt aan een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de ouders. Voorwaarde voor een thuisplaatsing is dat de ouders hun leven op orde hebben, maar in de afgelopen twee jaar wordt onvoldoende ontwikkeling bij de ouders gezien. De GI verzoekt daarom het perspectief van [voornaam minderjarige01] bij de pleegouders te bepalen, zodat de omgang anders vorm kan worden gegeven. Het is van belang om in te steken op een fijn contact voor [voornaam minderjarige01] , waarbij hij zo min mogelijk wordt belast, in plaats van dat de focus tijdens de omgangsmomenten ligt op het observeren van de opvoedvaardigheden van de ouders.
Desgevraagd geeft de GI aan niet te verwachten dat een deskundigenonderzoek zal bijdragen aan een andere visie over het perspectief. Psychologische rapportages van de ouders kunnen iets zeggen over eventuele onderliggende trauma’s, maar dat maakt nog niet dat de ouders kunnen aansluiten bij de opvoedbehoeften van [voornaam minderjarige01] . Daar komt bij dat een dergelijk onderzoek veel tijd kost, terwijl [voornaam minderjarige01] nu behoefte heeft aan duidelijkheid.
De moeder
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. Er bestaat geen heersende lijn in de jurisprudentie over de vraag of een perspectiefbesluit in het kader van een geschillenregeling aan de rechter kan worden voorgelegd. De procureur-generaal heeft deze kwestie onlangs voorgelegd aan de Hoge Raad, maar de Hoge Raad heeft zich hierover nog niet uitgelaten. Primair wordt daarom verzocht de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel om de zaak aan te houden totdat er een beslissing is van de Hoge Raad.
Subsidiair wordt verzocht het verzoek van de GI af te wijzen. De moeder heeft geen eerlijke kans gekregen om voor [voornaam minderjarige01] te zorgen. De opvoedvisie van de GI was vanaf het begin van de ondertoezichtstelling al duidelijk. Er is nooit toegewerkt naar een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] . De gebruikelijke aanvaardbare termijn van twee jaar is daarom niet aan de orde. De moeder doet haar best en er is een positieve ontwikkeling zichtbaar. Het enige probleem is het vinden van een eigen woning. Voordat een perspectiefbesluit wordt genomen is het van belang dat er onafhankelijk onderzoek in de zin van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt gedaan.
De vader
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling aangesloten bij het standpunt van de moeder. De GI dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek, dan wel dient de zaak te worden aangehouden tot er een beslissing ligt van de Hoge Raad. Ook de vader heeft geen eerlijke kans gekregen om te laten zien dat hij voor [voornaam minderjarige01] kan zorgen. In september 2021 heeft de GI het perspectiefbesluit al voorgelegd aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Toen was het perspectief kennelijk al bepaald. Er is geen verder onderzoek meer gedaan en ook hebben de ouders geen begeleiding ontvangen. De GI heeft nu informeel verzocht een standpunt in te nemen over het perspectief, maar dit besluit kan niet worden getoetst. Daar komt bij dat de omgang ook anders kan worden vormgegeven, zonder dat het perspectief wordt bepaald.
De pleegouders
De pleegouders hebben het volgende naar voren gebracht. Toen [voornaam minderjarige01] bij de pleegouders werd geplaatst liep hij achter in zijn ontwikkeling. Met hulp van fysiotherapie en veel nabijheid van de pleegouders kon hij zich meer ontspannen. De ontwikkeling van [voornaam minderjarige01] verloopt nu goed. Hij is vrolijk en begint met praten. Hij is gebaat bij structuur en voorspelbaarheid. De bezoeken met de ouders zijn intensief voor [voornaam minderjarige01] . Na de bezoeken is hij extreem moe. Het is van belang om een balans te vinden in de bezoeken, zodat hij niet in zijn ontwikkeling wordt geschaad. De pleegouders proberen de ouders te betrekken in de ontwikkeling van [voornaam minderjarige01] en hen te begeleiden tijdens de omgangsmomenten. De ouders staan hiervoor open. [voornaam minderjarige01] woont inmiddels ruim twee jaar bij de pleegouders. Het is voor iedereen van belang dat er duidelijkheid komt over waar [voornaam minderjarige01] verder zal opgroeien, zodat er samen met de ouders gebouwd kan worden aan de toekomst van [voornaam minderjarige01] .

De beoordeling

Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van de geschillenregeling voor de toetsing van een perspectiefbesluit nog steeds in ontwikkeling is. In de periode tussen de beschikking van 20 december 2022 en de zitting van 21 april 2023 heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad cassatie in het belang der wet ingesteld, teneinde een beslissing van de Hoge Raad te verkrijgen over de mogelijkheid daartoe (ECLI:NL:PHR:2023:310). De Procureur-Generaal heeft daarin het standpunt ingenomen dat toetsing van het perspectiefbesluit via de geschillenregeling mogelijk is. Dit sluit aan bij de lijn die al bij verschillende rechtbanken wordt gevolgd en is eveneens in overeenstemming met het voornemen van de minister om de toetsing van het perspectiefbesluit wettelijk te verankeren. De rechtbank is, mede gelet op het voorgaande en hetgeen is overwogen in de beschikking van 20 december 2022, van oordeel dat het belang van de ouders en [voornaam minderjarige01] vergt dat het perspectiefbesluit, dat verstrekkende gevolgen heeft, door de rechtbank kan worden getoetst. De geschillenregeling van artikel 1:262b BW is daarvoor op dit moment de passende route. De GI is dan ook ontvankelijk in het onderhavige verzoek. Daaruit volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de behandeling van het verzoek aan te houden tot de Hoge Raad heeft beslist op de vordering van de Procureur-Generaal, zoals door de vader en de moeder is verzocht.
Gelet op de rechtsbescherming van ouders en kinderen dient een perspectiefbesluit te voldoen aan een aantal rechtswaarborgen, die dan door de rechtbank kunnen worden getoetst. Zo dienen ouders, voordat het perspectiefbesluit wordt genomen, te worden geïnformeerd over het te nemen besluit en de gevolgen daarvan en in de gelegenheid te worden gesteld hun mening kenbaar te maken. Voorts dient een perspectiefbesluit in alle gevallen op schrift te worden gesteld en te worden voorzien van een motivering waaruit de (belangen)afweging die heeft geleid tot het besluit, duidelijk blijkt. Zoals uit de beschikking van 20 december 2022 volgt, heeft de GI bij het verzoekschrift geen schriftelijk als zodanig aangeduid perspectiefbesluit aan de rechtbank ter toetsing voorgelegd. Ook na voornoemde beschikking heeft de GI geen nadere stukken in het geding gebracht. In het dossier bevindt zich echter wel een ‘schriftelijke opvoedvisie’ van 26 oktober 2022. Deze opvoedvisie bevat de redengevende argumenten om het perspectief van [voornaam minderjarige01] bij de pleegouders te bepalen. Voorts is daarin opgenomen welke voorwaarden er eerder aan ouders zijn gesteld, en komt naar voren dat de belangen van [voornaam minderjarige01] en de ouders zijn afgewogen. Uit het dossier blijkt voorts afdoende dat de zorgen van de GI en de inhoud van de opvoedvisie herhaaldelijk met de ouders zijn besproken. Daarmee voldoet voormelde opvoedvisie aan de hiervoor genoemde rechtswaarborgen en zal dit document door de rechtbank als het te toetsen perspectiefbesluit worden aangemerkt.
De inhoud van het geschil
De rechtbank stelt vast dat het voor de ouders en de GI niet mogelijk is gebleken overeenstemming te bereiken, nu de GI vasthoudt aan het perspectiefbesluit en de ouders het hiermee niet eens zijn.
Uit het dossier blijkt dat [voornaam minderjarige01] twee maanden na zijn geboorte uit huis is geplaatst en sindsdien in het huidige pleeggezin verblijft. [voornaam minderjarige01] woont daarmee al ruim twee jaar niet meer bij zijn ouders. Door de GI zijn in 2021 een aantal voorwaarden geformuleerd waaraan de ouders zouden moeten voldoen voordat een thuisplaatsing mogelijk zou zijn. Het staat vast dat het de ouders de afgelopen twee jaar niet is gelukt om in voldoende mate aan deze voorwaarden te voldoen. Zoals opgenomen in de beschikking van 20 december 2022 erkennen de ouders ook dat zij geen van beiden op dit moment in staat zijn de zorg te dragen voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] terwijl zij niet verwachten dat deze situatie in 2023 nog zal veranderen.
Gezien de situatie van de ouders, de leeftijd van [voornaam minderjarige01] en de duur van de uithuisplaatsing, is de rechtbank van oordeel dat de GI heeft kunnen komen tot het perspectiefbesluit zoals omschreven in opvoedvisie van 26 oktober 2022, inhoudende dat het perspectief van [voornaam minderjarige01] niet langer bij de ouders ligt. Dit besluit is zorgvuldig voorbereid en is tevens voldoende onderbouwd en gemotiveerd.
Met betrekking tot de omgang
De GI vraagt (mede) om bekrachtiging van het perspectiefbesluit, omdat zij in casu niet kan voldoen aan de doelen die de wetgever stelt aan een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. De GI kan namelijk niet toewerken naar een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de ouders. Maar op dit moment zijn de omgangsmomenten (en de begeleiding daarvan) nog gericht op het onderzoeken van de opvoedvaardigheden van de ouders met het oog op een eventuele thuisplaatsing. Omdat gebleken is dat de huidige omgangsregeling te belastend is voor [voornaam minderjarige01] wil de GI de omgangsmomenten primair afstemmen op het tempo en de behoeften van [voornaam minderjarige01] . De ouders willen daarentegen juist een uitbreiding van de omgang.
Zoals hiervoor overwogen onderschrijft de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI, ten gevolge waarvan de aard van de omgangsmomenten zal wijzigen. De rechtbank ziet in hetgeen ter zitting is besproken ook aanleiding daarin reeds nu te voorzien. Het belang van [voornaam minderjarige01] bij de aard en de frequentie van de omgang met de ouders staat bij de beoordeling voorop, en het belang van [voornaam minderjarige01] vergt, mede gelet op zijn jonge leeftijd, dat wat de aard van de omgang betreft, de omgangsmomenten ontspannen zijn. De frequentie moet aansluiten bij wat [voornaam minderjarige01] aan kan, maar anderzijds moeten de omgangsmomenten zo regelmatig plaatsvinden dat [voornaam minderjarige01] niet van zijn ouders vervreemd raakt. De rechtbank ziet in vorenstaande overwegingen aanleiding om te bepalen dat de aard, de duur en de frequentie van de omgangsmomenten door de GI zullen worden bepaald en dat thans dient te worden aangevangen met een frequentie van maandelijks één uur met beide ouders gezamenlijk, welke regeling na vier maanden geëvalueerd en eventueel aangepast dient te worden, mede aan de hand van de informatie van de pleegouders en pleegzorg. Voor wat betreft de wijze waarop de omgangsmomenten plaatsvinden dient voorop te staan dat deze momenten ontspannen zijn voor [voornaam minderjarige01] , en niet worden benut om de opvoedvaardigheden van de ouders te onderzoeken.

De beslissing

De rechtbank:
onderschrijft de opvoedvisie van de GI, inhoudende dat het perspectief van [voornaam minderjarige01] in het pleeggezin ligt;
bepaalt dat de omgang tussen [voornaam minderjarige01] en de ouders onder regie van de GI zal plaatsvinden als voormeld;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. M. de Geus en A.M.I. van der Does, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2023, in aanwezigheid van mr. W.A. Graven als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.