ECLI:NL:RBROT:2023:4267

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
ROT 21/2600
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing parkeerbelasting en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen die door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam aan eiser was opgelegd. De naheffingsaanslag, die een totaalbedrag van € 69,50 omvatte, werd door eiser betwist. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, en dit bezwaar werd op 17 mei 2021 gegrond verklaard, waardoor de naheffingsaanslag werd vernietigd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de vraag aan de orde was of verweerder terecht de proceskostenvergoeding had geweigerd.

Tijdens de zitting op 14 maart 2023 was eiser niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de weigering van de proceskostenvergoeding niet terecht was. Eiser had aangevoerd dat de naheffingsaanslag was opgelegd door een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, omdat hij zich op het moment van de naheffing had aangemeld in het parkeersysteem. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit inconsistent was en dat verweerder niet voldoende had onderbouwd waarom de proceskosten niet vergoed zouden worden.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft, en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 714,50. Daarnaast werd verweerder opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser01] , te [plaats01] , eiser,

gemachtigde: mr. R. de Nekker,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: R.M.S. Mahboeb.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 17 april 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,50, bestaande uit € 4,20 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [vorderingsnummer01] ).
Bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Namens eiser is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In geschil is uitsluitend de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden.
2. Eiser wijst allereerst op een aantal onjuistheden die zijn opgenomen in het bestreden besluit. Allereerst stelt eiser dat de uitspraak op bezwaar voor de dagtekening van 17 mei 2021 is ontvangen, en de dagtekening dus niet correct kan zijn. Daarnaast stelt eiser dat het bestreden besluit ten onrechte benoemd dat er een WOB-verzoek zou zijn gedaan in het kader van deze procedure en dat er ten onrechte staat dat de naheffingsaanslag zou zijn opgelegd om 21:59. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt.
2.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. De omstandigheden waar eiser op wijst leveren geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, of enig ander geschreven of ongeschreven rechtsbeginsel. Dit zijn immers verschrijvingen die niet hebben geleid tot een materieel andersluidend besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat vereerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend in het bestreden besluit. Eiser stelt dat het primaire besluit is herroepen door een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en dus de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten had moeten vergoeden.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er terecht is geweigerd om de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden, omdat eiser zich op 21:00, dus na het opleggen van de naheffingsaanslag, had aangemeld in het parkeersysteem was het voor de parkeercontroleur niet kenbaar in het systeem dat eiser parkeergeld had afgedragen. De naheffingsaanslag is dan ook niet vernietigd vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, maar uit coulance. Er bestaat dus geen recht op een vergoeding van de proceskosten. Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat eiser zich maar voor twee minuten heeft aangemeld. Dit indiceert volgens verweerder dat eiser zich uitsluitend heeft aangemeld omdat hij de scanauto heeft gezien toen deze kwam aanrijden.
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het bestreden besluit benoemt dat de reden voor het vernietigen van de naheffingsaanslag erin is gelegen dat eiser heeft kunnen aantonen dat hij zich op 21:00 heeft aangemeld via zijn parkeerapp, terwijl de naheffingsaanslag om 20:59 is opgelegd. Het bestreden besluit benoemt daarentegen niet dat coulance hierbij een rol heeft gespeeld. Of het op dat moment kenbaar was voor de parkeercontroleurs dat er parkeergeld was afgedragen of dat eiser daarmee bezig was, is niet relevant. Ook het standpunt dat eiser zich bewust slechts voor twee minuten heeft aangemeld, dat verweerder ter zitting heeft aangedragen, is in zoverre niet relevant. Het gaat er immers om welke overwegingen ten grondslag heeft gelegen aan de vernietiging van de naheffingsaanslag, welke door de motivering van het besluit kenbaar dienen te worden gemaakt. Zo benoemt het bestreden besluit dat ‘eiser heeft kunnen aantonen dat hij op de bovengenoemde datum wel was aangemeld. U bent echter aangemeld om 21:00 en deze naheffing is opgelegd om 21:59 (lees: 20:59)’. Als verweerder overtuigd was van zijn standpunten dat eiser zich bewust om 21:00 heeft aangemeld, dan bestond er geen reden om de naheffingsaanslag te vernietigen omdat - zoals het bestreden besluit noemt - eiser heeft kunnen aantonen dat hij parkeergeld had afgedragen. Dan had het voor de hand gelegen om de naheffingsaanslag uitsluitend op grond van coulance te vernietigen. Dat benoemt het bestreden besluit echter niet. De rechtbank kan daarom niet anders concluderen dan dat verweerder het primaire besluit heeft herroepen omdat hij van mening was dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. De opmerking in het bestreden besluit dat het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt afgewezen omdat de oplegging van de naheffingsaanslag niet te wijten is aan een onrechtmatigheid van de gemeente, is dan ook innerlijk tegenstrijdig met de voorgaande overweging in het bestreden besluit. Om deze reden kan aan deze opmerking geen waarde worden gehecht.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Beluit proceskosten bestuursrecht vast op € 714,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde van € 296,- per punt, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van 837 en een wegingsfactor van 0,5). Aangezien het beroep uitsluitend betrekking heeft op de proceskosten ziet de rechtbank aanleiding om in het kader van het forfaitaire systeem zoals opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht de wegingsfactor licht (factor 0,5) toe te passen op de in beroep gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is geweigerd de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, tot een bedrag van € 714,50;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht tot een hoogte van € 49,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Spaargaren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2023.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).