ECLI:NL:RBROT:2023:4153

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
AWB-22_481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na ontvangst van WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. El Idrissi, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college dat zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 14 januari 2019 tot en met 31 maart 2019, ter hoogte van € 1.705,38, terugvorderde. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiser in die periode recht had op een WW-uitkering, die hij achteraf had ontvangen. Het college stelde dat eiser met deze middelen in zijn eigen onderhoud had kunnen voorzien, waardoor de bijstandsuitkering onverschuldigd was betaald.

Eiser voerde aan dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat de terugvordering onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor hem zou hebben. Hij had recentelijk een schuldhulpverleningstraject afgerond en was weer schuldenvrij, maar de terugvordering zou hem opnieuw in de schulden brengen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college terecht de terugvordering heeft doorgezet. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren die het college zouden verplichten om van de terugvordering af te zien. Eiser had zelf een procedure gevoerd over zijn recht op WW-uitkering en was op de hoogte van de voorwaarden van de bijstandsverlening.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten of griffierecht ontving. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. El Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 27 september 2022 (het primaire besluit) heeft het college eisers uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode 14 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 ad € 1.705,38 van eiser teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 11 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. A. El Idrissi als vervanger van eisers gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Met ingang van 14 januari 2019 is aan eiser een bijstandsuitkering verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder dan 21 jaar. Deze uitkering is in de vorm van een lening verstrekt, omdat eiser mogelijk recht zou hebben op een uitkering krachtens de Ziektewet of Werkloosheidswet (WW).
2.2.
Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat is komen vast te staan dat eiser over de periode van 17 december 2018 tot en met 16 maart 2019 recht op een WW-uitkering inclusief Toeslagen had. Eiser heeft naar aanleiding hiervan op 27 juni 2022 € 2.930,46 van het UWV ontvangen. Volgens het college is hiermee sprake van achteraf ontvangen middelen in de zin van artikel 58, tweede lid, aanhef onder f, ten eerste, van de Pw waarmee eiser in zijn eigen onderhoud had kunnen voorzien. Het bedrag van
€ 1.705,38 dat eiser in de periode van 14 januari 2019 tot en met 16 maart 2019 aan bijstand eft ontvangen wordt daarom van hem teruggevorderd.
Het beroep van eiser
3. Eiser meent dat het college dient af te zien van de terugvordering nu er sprake is van dringende redenen die gelegen zijn in onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van een terugvordering. Het college heeft volgens eiser te weinig waarde toegekend aan het gegeven dat hij sinds 5 oktober 2022 succesvol een schuldhulpverleningstraject bij de Kredietbank Rotterdam heeft afgerond en dat hij na jaren weer schuldenvrij is. Door de terugvordering komt hij weer in de schulden terecht wat een groot impact heeft op zijn psychische gesteldheid. Eiser heeft te goeder trouw gehandeld, nu hij ervan uitging - mede vanwege het schuldhulpverleningstraject - dat de nabetaling van de WW-uitkering niet van belang was voor zijn bijstandsuitkering. De nabetaling is al gespendeerd en hij heeft geen financiële ruimte om een ander bedrag af te lossen. Gezien zijn leeftijd en zijn medische situatie zal hij ook niet in staat zijn om zijn financiële draagkracht te vergroten.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank beoordeelt of het college terecht € 1.705,36 aan ontvangen uitkering van eiser heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, onder ten eerste, van de Pw kan het college kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen beschikt of kan beschikken.
5. Niet in geschil is dat het college op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw bevoegd is de over de periode van 14 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 betaalde bijstand van eiser terug te vorderen. De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van deze terugvordering had moeten afzien. Dringende redenen om van terugvordering af te zien, zijn slechts gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Eiser heeft zijn stelling dat zijn gezondheidssituatie door de terugvordering verslechtert niet nader onderbouwd met medische stukken. Daarnaast wijst het college er terecht op dat eiser in het toekenningsbesluit erop is gewezen dat de bijstand in de vorm van een lening is verstrekt, omdat eiser mogelijk recht zou hebben op een uitkering krachtens de Ziektewet of Werkloosheidswet. Verder heeft eiser zelf een procedure gevoerd over het recht op een WW-uitkering, zodat eiser rekening mee diende te houden dat de ontvangen bijstand terugbetaald diende te worden. Er is ook niet gebleken van een toezegging of uitlating dat de betaalde bijstand over de periode in geding niet teruggevorderd zal worden. Tot slot heeft het college bij de invordering van de schuld rekening gehouden met de financiële situatie en draagkracht van eiser.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.